FROUKJE SYTSMA – 

Muzikant Robert Dorn (1984) uit Leeuwarden stal zo’n tien jaar geleden de show met spetterende optredens met zijn dance- en percussieduo Ecoustic. Hij stond ermee in de Heineken Music Hall als finale act bij het concert van Jeroen van der Boom. Na een periode van zelf veel op het podium staan, richt Robert zich nu vooral op zijn werkzaamheden als producer en componist. Zo werd het liedje ‘Around’, dat namens Nederland klonk op het Junior Eurovisie Songfestival 2014 in Malta, mede door hem op Friese bodem geschreven. Ook de gelijknamige soundtrack van de Nederlandse film ‘Smoorverliefd’ uit 2013 met Anna Drijver, Johnny de Mol en Pierre Bokma is van Roberts hand.

Half april stonden de zangers van de Rotterdamse boyband Romeo nog in zijn studio om hun nieuwste single op te nemen. De jongens werden in 1998 bekend met hun single ‘Coming Home’ en werken nu samen met Robert Dorn aan hun comeback. Ook zangeres en musicalactrice Antje Monteiro weet de studio van Robert te vinden voor haar nieuwe plaat.

Robert: ‘Na mijn afstuderen aan de Academie voor Popcultuur in Leeuwarden moedigden mensen mij aan om vooral naar de Randstad te gaan. Daar zouden de grote kansen liggen. Toch wilde ik liever in het noorden blijven om van daaruit aan mijn projecten te werken. Ik ben heel blij dat ik altijd mijn eigen koers ben blijven varen. De investeringen die ik de afgelopen tien jaar heb gedaan, betalen zich nu terug. Muzikanten buiten Fryslân vragen mij steeds vaker om voor hen te schrijven en ook komen mensen nu naar mijn studio in Leeuwarden toe.’

Met veel enthousiasme vertelt Robert over zijn grote passie in het leven: de muziek. ‘Van huis uit ben ik drummer, maar door de popacademie ben ik uitgedaagd om me ook in andere disciplines te ontwikkelen. Met name in het zelf creëren van nieuwe muziek en zelfstandig ondernemen.’ Daarnaast is Robert niet alleen als drummer, maar ook als pianist, gitarist of achtergrondzanger op het podium te vinden. ‘Het ondernemerschap staat bij de popacademie hoog in het vaandel. Ik heb daar als afgestudeerd drummer en componist veel profijt van. Ik componeer, schrijf liedjes en neem het in mijn eigen studio op. Ook vind ik het super om er zelf videoclips bij te maken.’ Hij houdt de touwtjes graag stevig in eigen handen. ‘Dat is soms ook wel een valkuil. Gaandeweg ben ik mensen om me heen gaan verzamelen die begrijpen wat ik doe en hoe ik werk, en die me daarin perfect aanvullen.’

De passie voor het drummen zit er al vroeg in. ‘Volgens de verhalen van mijn moeder tekende ik op de kleuterschool alleen maar drumstellen. Toen de juf mij uit pure wanhoop maar eens in de bouwhoek zette, maakte ik daar van blokken een drumstel’, vertelt Robert lachend. Als zevenjarig jongetje sluit Robert zich aan bij een showband in Leeuwarden en krijgt hij drumles op de muziekschool. Waar z’n muzikaliteit precies vandaan komt, kan Robert niet met zekerheid zeggen. ‘Mijn beide opa’s zijn wel erg muzikaal, maar verder heb ik geen muzikanten in de familie.’

Zijn hobby neemt door de jaren heen steeds serieuzere vormen aan. ‘Samen met percussionist Wandert Schaafsma begon ik in mijn examenjaar van de havo een dance- en percussieduo onder de naam Ecoustic.’ De act is vergelijkbaar met het Deense Safri Duo. ‘We hebben samen heel veel opgetreden op uiteenlopende shows. Van bedrijfsevenementen tot water- en lasershows. We worden nu, na al die jaren, nog wel eens gevraagd om op te treden. Daarnaast speel ik nog regelmatig zelf als percussionist samen met dj’s in clubs.’

Musicaltour ‘Turks Fruit’
Een belangrijk moment in Roberts muzikale carrière is zonder twijfel de musicaltour ‘Turks Fruit’. In de periode van november 2005 tot en met mei 2006 staat Robert als 20-jarige student op het podium als live drummer van deze musical. Acteurs (wijlen) Antonie Kamerling en Jelka van Houten vertolkten daarin de hoofdrollen. ‘“Turks Fruit” zie ik als mijn grote muzikale vuurdoop. Door heel Nederland hebben we zo’n 170 shows gegeven.’ Robert verbaast zich er nog wel eens over hoe hij als drummer bij ‘Turks Fruit’ terecht is gekomen. ‘In die tijd leerde ik de Friese producer Jan Tekstra kennen, die de muzikale leiding had bij die musical. Hij verzorgde op de popacademie een workshop. Blijkbaar ben ik hem destijds opgevallen, want hij vroeg mij daarna of ik ook auditie wilde doen om live te drummen tijdens de tour.’

En zo staat Robert opeens als student tussen ervaren muzikanten en acteurs. De repetities en de tour zijn voor hem een periode van keihard werken. ‘Ik had deze tour voor geen goud willen missen. Je stapt opeens een heel ander muzikaal segment binnen: van bandprojecten binnen de muziekopleiding en optredens op kleine schaal naar onderdeel zijn van een grote productie.’ Met Ecoustic en andere bandjes deed hij veel podiumervaring op, toch was juist deze musicaltour een behoorlijke vuurdoop. ‘Het voelde alsof ik iedere avond examen moest doen. Bij ieder optreden ervoer ik zo’n enorme prestatiedrang. Ik heb geen avond op het podium gestaan zonder die gezonde spanning te voelen bij de inzet van de eerste noten. Ik stond te spelen met topmuzikanten die zo’n vijf tot tien jaar muzikale voorsprong op mij hadden. Daardoor heb ik op deze tour enorm veel ervaring opgedaan.’

Na de musicaltour belandt Robert enigszins in een gat. ‘Je staat avond na avond op de planken, ziet in een half jaar tijd alle grote theaters van Nederland en dan opeens is alle drukte voorbij. Door deze tour ben ik muzikaal erg gegroeid, maar na zoveel gespeeld te hebben, begon het bij mij erg te knagen. Ik had heel erg de behoefte om zelf liedjes te componeren en te schrijven.’ Robert schrijft eerst alleen in het Engels, maar beseft dat het schrijven in zijn moedertaal veel intiemer is. ‘Toen ik het album “Room For Squares” van John Mayer grijs had gedraaid, besefte ik dat ik als Nederlander nooit zulke briljante Engelse teksten zou kunnen schrijven als een native speaker van het Engels.’

Inspiratie voor zijn liedjes haalt hij uit wat hij zelf beleeft en uit wat hij om zich heen ziet en hoort. ‘Onbewust observeer ik wat er allemaal in mijn omgeving gebeurt en natuurlijk maak je zelf ook wel eens wat mee. De woorden en de muziek komen eigenlijk altijd vanzelf. Alsof het in de lucht hangt, totdat het mijn aandacht vangt.’ De vergelijking met John Ewbank, de liedjesschrijver van Marco Borsato, heeft Robert al meer dan eens gehoord. ‘Wellicht komt dat doordat mijn muzikale wortels bij een showband liggen. Ieder arrangementdetail is daarbij belangrijk, net zoals dat in de klassieke muziek geldt. Als er iemand in Nederland is bij wie de composities zo gedetailleerd en zelfs geraffineerd in elkaar zitten, dan is het John Ewbank wel’, zegt Robert.

‘Wanneer ik een liedje schrijf, dan hoor ik tijdens het componeren het eindresultaat al bijna helemaal in mijn hoofd.’ Dat is ook een reden waarom Robert zelf een studio aan huis heeft gebouwd. ‘Ik wil tijdens het schrijven alles wat ik erbij hoor direct zo goed mogelijk op kunnen nemen.’ De teksten van Robert zijn erg beschrijvend. ‘Op de middelbare school zeiden klasgenoten ook wel eens dat ik een groot vocabulaire had en woordenboektaal sprak. Ik spreek en schrijf schijnbaar heel beeldend.’

Hij componeert zelf dan graag liedjes, de uitvoering laat hij liever aan anderen over. Robert benadert in 2008 Idols-kandidaat Ferry Doedens uit Drachten – met name bekend als Lucas uit Goede Tijden, Slechte Tijden – om zijn liedjes te zingen. ‘Samen waren we hartstikke leuk met muziek bezig, maar Ferry had door zijn acteerwerk steeds minder tijd. Uiteindelijk hebben we nog drie Nederlandstalige singles opgenomen en uitgebracht.’

Robert gaat daarom op zoek naar een andere zanger die zijn project kan vertolken. In Pieter van der Zweep uit Delfzijl vindt hij een goede opvolger van Ferry Doedens. Binnen drie weken spelen ze al bij Carlo & Irene in ‘Life 4 You’ op RTL4. ‘Dat was met een Engelstalig liedje. Later schreef ik uitsluitend nog Nederlandstalige liedjes voor Pieter.’ Radiozender 100% NL merkt het duo vervolgens op en draait bijna alle singles van Pieter op hun station. ‘De laatste single “Je Neemt Me Mee” staat al maanden in hun lijst en is nog steeds op de radio te horen.’

Jubileumlied 100% NL
Wanneer 100% NL vijf jaar bestaat, krijgt Robert het verzoek om een jubileumlied voor de zender te schrijven. Hij maakt het liedje ‘Vijf jaar’ en laat het inzingen door Pieter. Daarna wordt zangeres Do benaderd. ‘Toen ze het liedje hoorde was ze meteen enthousiast.’ Uiteindelijk besluit 100% NL dat Do en Pieter het als duet gaan zingen.

Ook al werkt Robert veel vanuit zijn studio in Leeuwarden, toch weet hij de muziekwereld in de Randstad wel te bereiken met zijn liedjes. Eind 2008 zochten de Toppers, bestaande uit Gordon, Gerard Joling en René Froger, een liedje waarmee ze aan het songfestival in Moskou konden meedoen. ‘Samen met oud-studiegenoot Rutger Kanis heb ik toen een liedje ingezonden. Ons liedje “Our Night” werd samen met nog vijf liedjes uit de 350 inzendingen geselecteerd. Helaas vielen we uiteindelijk buiten de boot, maar ik vond het al een overwinning dat ons liedje live werd uitgevoerd in Hilversum tijdens de uitzending van het Nationaal Songfestival.’

Hoger op de muzikale ladder
Het is hem niet om de roem te doen, maakt Robert duidelijk. ‘Ik maak muziek omdat dat is wat ik het allerliefste doe. Ik hoef geen bakken met geld te verdienen of aan de top te staan met mijn muziek, als ik uiteindelijk maar erkenning voor mijn muziek krijg. Dat ik in mijn gevoel wordt bevestigd dat een liedje dat ik zelf goed vind ook door anderen wordt gewaardeerd.’ Hij zou het dan ook fantastisch vinden als zijn liedjes uiteindelijk ook op andere Nederlandse radiozenders te horen zouden zijn. ‘Ik zet mijn lijn in de muziek gewoon door. Daarmee hoop ik stukje bij beetje steeds een trede hoger op de ladder te komen.’

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 3 (septimber), s. 22-25.

Het bericht ‘De woorden en muziek komen vanzelf.’ verscheen eerst op de Moanne.

KARIN SITALSING – 

Myn útstelde jeugd leit yn ‘e strjitten fan Ljouwert. Ljouwert, dêr’t ik wenne, wurke, libbe. Oantinkens kleve oan ‘e stiennen, hâlde har sliepend, oant ik der wer ris omrin. Dan litte se har sjen, har fiele en rûke.

De Stroohoed giet ticht, sei in freondin lêsten.

Och, de Stroohoed.

Hoefolle jûnen hie ik dêr net sitten mei kollegasjoernalisten? In moai klupke wienen wy. Op freedtemiddei noch efkes nei it wurk it terras op, dan in hapke ite en ferhip, sa let alwer? No, noch ientsje dan. En dat it dan ynienen dochs wer midden yn ’e nacht wie.

De Stroohoed, dat wie it plak fan de swiere petearen oer ferlerne leafdes, grutte fragen en himelreitsjende dreamen. Wêrta wy op ierde wienen. De geweldige boeken dy’t we skriuwe soenen. Dêroer hienen wy it oan ‘e taap fan de Stroohoed, happend yn in tosty. Mei mooglik makke troch spiritualia wienen wy Hemingway, Hunter S. Thomson, Woodward en Bernstein, allegear yn ien. En as de sinne der wer by kaam en de kater stadichoan weromslûpte nei syn kuorke, naam de waan fan ‘e dei it stjoer wer oer. Oant de folgjende freedtejûn.

Ik dronk ris yn Grins in bierke mei Martin Bril. Hy en ik wurken doe foar deselde krante en hy soe net sa lang dêrnei foarlêze yn Ljouwert. Hy frege my oft ik in moai kroechje wist foar in ôfsakkerke.

In freondin hie de Stroohoed ris omskreaun as ‘dat donkere hol voor mensen die niets meer van het leven verwachten’. Doe’t ik dat tsjin Bril sei, lake hy. ‘Dat is precies wat ik zoek.’

Ik ferliet de stêd alve jier lyn, mar liet myn hert efter yn Ljouwert en no komme der stadich lytse skuorkes yn. It freoneklupke fan doe foel útinoar, sa’t dat giet as it libben dertusken komt mei al syn ûngemakken. De dreamen ferhuzen nei in plakje earne djip fan binnen. Ik bin gjin Hemingway wurden. Bril is dea.

Nea haw ik him frege oft er der ek west hie. It begrutte my dat ík der sa lang net west hie, mar doe skeat in gedicht fan Bril my tebinnen.

‘Ga nooit terug naar de plaatsen van je jeugd – ze vallen tegen, net als bij nader inzien je hele jeugd.’

Och, de Stroohoed.

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 5 (septimber), s. pag. 4

Het bericht Stroohoed verscheen eerst op de Moanne.

KAREN BIES – 

It begûn mei in skelpke fan in fossile inketfisk, dat er as bern fûn op fakânsje. No hellet er it skelet fan in Tyrannosaurus rex fan Amearika nei Nederlân. Anne Schulp fan Snits wurket as paleontolooch en dino-ekspert by Naturalis yn Leiden.

Yn 2012 betocht de direkteur fan Naturalis, Edwin van Huis, dat er in Tyrannosaurus rex ha woe. Ien fan de grutste en gefaarlikste fleisitende dinosaurussen. Foar elkenien dy’t de film al of net sjoen hat: T. rex is de Erik Engerd út Jurassic Park.

‘Ze zijn groot, spannend, gevaarlijk en hebben echt bestaan. Maar lekker wel uitgestorven, dus veilig voor ons.’

Yn de 20e ieu waarden der sa’n tsien bonkerakken fan T. rexen fûn, allegear yn Noard-Amearika. En dêr binne se oant no ta ek bleaun. Hoe graach at de Europeeske musea it ek wolle, foar harren is in T. rex eins net te beteljen. Dochs is it Leiden slagge. In skelet fan in dino wurdt takom jier nei Nederlân brocht en is fan ein 2016 ôf te bewûnderjen. De Snitser paleontolooch Anne Schulp spilet dêr in grutte rol yn.

Anne Schulp (1974) gie nei it Bogerman Kolleezje yn Snits en studearre Aardwetenschappen oan de VU yn Amsterdam. Nei syn ôfstudearjen yn 1998 gie er yn Maastricht oan it wurk as konservator fan it Natuurhistorisch Museum. Oant 2013, doe’t hy oan de slach koe yn Leiden. ‘Ik heb het ontzettend naar mijn zin gehad in Maastricht, maar wat onderzoek betreft kreeg ik in Leiden meer mogelijkheden. In Limburg gaan de groeves dicht, in 2018 sluit de laatste groeve waar je fossielen kunt vinden. Maastricht heeft een regionale focus, Leiden is een nationaal natuurhistorisch museum.We hebben hier nu al 300.000 bezoekers per jaar. Met de T. rex en in 2018 een gloednieuw gebouw voor ons museum zal dat aantal nog een stukje hoger worden.’

Museum Naturalis wurdt ferboud. Njonken in depot en ûndersyksromten foar hûnderten wittenskippers út Leiden, Wageningen en Amsterdam komt der in nij museum mei in aparte dinohal. Want in mammoet njonken de Stegosaurus delsette, lykas no it gefal is yn Naturalis, is histoarysk ûnbetrouber. Dêr sitte ommers miljoenen jierren tusken. Tusken de plante-itende dinosauriërs heart de karnivoar T. rex te stean. Ek 66 miljoen jier lyn moasten se benaud foar him wêze. It wie in beest ûnder de bisten. Hy foel sels de Triceratops oan, dochs in bealch fan seistûzen kilo mei skylden en hoarns.

Gelok
Soms wurdt der yn it midwesten fan Noard-Amearika noch wolris in bonkerak fûn. De eigener fan de grûn is ek de eigener fan it skelet en hy mei it ferkeapje oan wa’t er mar wol, ek oan it bûtenlân. Anne Schulp lei kontakt mei Amerikaanske kommersjele geologyske ynstituten en smiet lyntsjes út by elkenien dy’t mar wat te krijen hie mei dino’s, om foar Naturalis in T. rex binnen te heljen. Nei in mislearre reis, wêrby’t wol wat resten fan fjouwer Triceratopsen fûn waarden mar fierder allinnich mar sân en stiennen, hie er yn maaie 2013 gelok. Ut de steat Montana krige Naturalis berjocht dat op it terrein fan in ranch in fossyl fûn wie. Oan de bonke te sjen heechstwierskynlik ôfkomstich fan in Tyrannosaurus rex. Leiden krige it rjocht op earste oankeap, foar de bewenners fan de ranch wie it net de earste kear dat der in dino fûn waard by harren yn it lân.

‘Friesland stelt geologisch gezien voor dinosaurusliefhebbers weinig voor. Eigenlijk is de modder net aan komen spoelen, zeg maar.’

Goed konservearre
It sân wurdt foarsichtich fuorthelle, en by elke skep wurdt dúdliker dat dizze T. rex in prachtige fynst is, fan hege kwaliteit. It grutste part fan it skelet is bewarre bleaun, de kop fan it bist is hast hielendal geef, op wat skea oan snútpunt en ûnderkaak nei. Ien poat, de klauwen en it puntsje fan de sturt misse; foar de rest is se goed konservearre. Se leit begroeven yn in dikke laach sân yn it bêd fan in rivier. De bêst mooglike omstannichheden, wêryn’t de bonken sa miljoenen jierren bewarre bleaun binne.

Der is in sterk fermoeden dat it om in wyfke giet, omdat se steviger as gemiddeld is. Oan it skelet is wol te sjen dat wyfke T. rex hiel wat meimakke hat. Gefjochten en sykten hawwe gatten en fergroeiïngs feroarsake. Mooglik is se fan achteren pakt troch in mantsje en hat de belager dêrby de tosken brûkt: der sitte fjouwer gatten achter yn har kop.

Hoefolle at Leiden úteinlik betelle hat foar it skelet, wolle se yn it museum net sizze. De grutste en djoerste T. rex, tentoansteld yn in museum yn Chicago, hat mear as acht miljoen koste. Sa djoer wie dizze net. Om alle kosten te beteljen moast Naturalis fiif miljoen euro byinoar sprokkelje. De crowdfundingsaksje ‘Tientje voor T. rex’ levere trije ton op, Schulp hold lêzings oer de T. rex yn it lân, fûnsen en bedriuwen kamen oer de brêge. It spande derom, mar it jild is der kommen. In grut sukses foar Schulp en syn kollega’s, en in boeiende tiid fan ûndersyk yn it foarútsicht. Wat sil T. rex de wittenskippers bringe?

Modder
Biodiversity Centre Naturalis yn Leiden is ryksmuseum, akademysk ûndersyksynstitút en erfgoedynstelling. Schulp reizget de hiele wrâld oer foar ûndersyk nei dinosauriërs. By Naturalis begeliedt hy studinten. ‘Net ben ik bij een student geweest die bezig is met onderzoek van een Triceratops, een van de laatste grote dinosauriërs.’ We hawwe it dan oer tsientallen miljoenen jierren lyn. Unfoarstelber, hast net te befetsjen. Mar foar Schulp, dy’t wend is te praten oer it Trias, it Jura en it Kryt, is dat mar in skoftke. De dinosauriërs libben yn de jongste perioade fan it Kryt, it tiidrek tusken sa’n 145 miljoen oant 66 miljoen jier lyn. Paleontologen hâlde harren dwaande mei fossilen en oare spoaren fan organismen yn it geologysk ferline. Schulp: ‘Wel grappig, er zijn heel wat Friese namen onder de paleontologen. Drie Jelles, één Anne en een Femke. Terwijl Friesland nou niet bepaald de plek is waar het gebeurt, qua vondsten en fossielen. Zwerfkeien met soms een fossiel erin uit Scandinavië, daarmee houdt het eigenlijk wel op. Friesland stelt geologisch gezien voor dinosaurusliefhebbers weinig voor. Eigenlijk is de modder net aan komen spoelen, zeg maar.’

‘Er valt nog zoveel te onderzoeken, wij willen alles van haar weten. Never a dull moment voor de paleontologen.’

Anne Schulp hat syn hiele jeugd trochbrocht yn Snits. Syn âlders binne beide biolooch. Sa kaam it dat se op fakânsje altyd oan it strunen wiene yn de rimboe fan de Achterhoek of Dútslân. Stiennen mei printen fan plantsjes en bistjes kamen yn de fossile-samling fan Anne. As jonkje waard hy lid fan de Geologische Kring Friesland. ‘Ik sprokkelde van alles bij elkaar en op die bijeenkomsten nam ik dan mijn vondsten mee. Nee, ik heb thuis geen collectie fossielen meer, nu ik beroepsmatig daarmee bezig ben. Er een persoonlijke verzameling op nahouden zou niet zuiver zijn, dat zou conflicteren met mijn werk in het museum.’

It bist te liif
Paleontology is in lytse spesjalisaasje binnen de geology, mar it is eins in hybride foarm fan stúdzje: der binne konneksjes mei bygelyks de biology, de biomeganika en de gemy. Foar de T. rex is in kompleet medysk dossier oanlein, oan ’e hân wêrfan’t ûndersikers út ferskate dissiplines it bist te liif geane.

‘Het grootste deel van het skelet van de T. rex is nog in Amerika. In Leiden hebben we alleen een deel van de staart. Een tand is op de VU geweest, om een paar microgram glazuur eraf te halen en te onderzoeken. In het lab in South Dakota wordt de schedel nu klaargemaakt voor transport. Die schedel laten we helemaal ingekapseld in het zandsteen zitten, om hem hier in zijn geheel door de CT-scan te halen. Zo kunnen we de botten in anatomisch verband laten zitten en beter begrijpen hoe het dier eruitzag, om het gezicht te kunnen prepareren. Door een paar doorsnedes in de botten van de poot te maken, kunnen we de “jaarringen” tellen en zo de ouderdom vaststellen. Zo komen we erachter of dit de oudste ooit gevonden T. rex is. De oudste die we tot dusver kennen is 29 jaar, maar wij denken dat ons exemplaar over de dertig was. Haar wenkbrauwen zijn groter en forser, er is een bobbelig botoppervlak. We weten eigenlijk wel zeker dat het een vrouwtje is. Bij een ander exemplaar, net als deze ook een forse, zijn kalkafzettingen gevonden die te maken hebben met het leggen van eieren.’

Dit wyfke is fan kop oant sturt sa’n 13 meter lang en 4,5 meter heech. Har gewicht: 6 ton. De earste T. rex dy’t bûten Noard-Amearika te sjen wêze sil.

Never a dull moment
De crowdfundingsaksje ‘Tientje voor T. rex’ wie sa’n sukses dat it jild dat nedich wie om it skelet nei Nederlân te heljen, foar de ein fan 2014 byinoar wie. ‘De T. rex is nu van ons allemaal.’ Schulp ferklearret de fassinaasje foar dino’s: ‘Ze zijn groot, spannend, gevaarlijk en hebben echt bestaan. Maar lekker wel uitgestorven, dus veilig voor ons. Tekenfilms over niet-bestaande beesten en monsters zijn wel aardig. Maar boeken en films over dino’s spreken veel meer tot de verbeelding. Niet alleen bij kinderen, eigenlijk bij iedereen. Ook bij ons.’

De T. rex wurdt ein 2016 tentoansteld, as de rest fan it museum ticht is fanwege de ferbouwing. Dit jier giet Anne Schulp fierder mei de tariedings foar de preparaasje fan it skelet en de fierdere bestudearring dêrfan. Net allinnich foar it museum Naturalis, foar alle paleontologen is de Montana T. rex in tige belangrike fynst. By elke nije T. rex komme de wittenskippers wer ta nije ynsichten. Ek by dit dinowyfke. Oer wat se iten hat, hoe’t se libbe en die. Hoe’t har kop, har hûd en har klauwen der krekt útsjoen hawwe.

Schulp: ‘Er valt nog zoveel te onderzoeken, wij willen alles van haar weten. Never a dull moment voor de paleontologen.’

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 3 (septimber), s. 14-17.

Het bericht In T. rex foar Anne Schulp verscheen eerst op de Moanne.

ROMKE TOERING – 

Ik ha net in hekel oan lêsfoer mei (auto)biografyske eleminten. Yn de foarbije moannen ha ûnderskate ferhalen oer pakes en beppes, heiten en memmen fan skriuwers myn netflues passeard, de memmen fan Adriaan van Dis en Maarten ‘t Hart, de pake fan Anne Sinclair. Stik foar stik yntrigearjende personaazjes, dy’t net meielkoar te fergelykjen binne. ‘Ik kom terug’ fan Adriaan van Dis, ‘Magdalena’ fan Maarten ‘t Hart en ‘Rue La Boétie 21′ fan Anne Sinclair, se binne as appels, parren en prommen. Ungelikens, mar de smaak fan elk fan har koe minder.

Tagelyk is it de muoite wurdich as it ferhaal ek in tiidsbyld jout. Tagelyk wat seit oer de skiednis dêr’t dy fan de mem of de pake in ûnderdiel fan is. It ferhaal fan Sinclair oer har pake, in Frâns-Joadske keunsthanneler, dy’t libbe yn it lêste koart fan de 19e en de earste helte fan 20e iuw, is dêryn it dúdlikst. By fan Dis en ‘t Hart leit de fokus mear op de memmen. Minder op de skiednis der om hinne.

In fassinearjend ferhaal fan de man dy’t yn earder dagen op in noflike wize Moskouse berjochten de wrâld yn toetere.

In boek oer in pake, in beppe, in heit, in mem, omkes, muoikes oant en mei de jongste generaasje, is “De stamhouder” fan Alexander Münninghoff. In famylje kronyk en tagelyk in avontoeren-roman, dêr’t jin by it lêzen geandewei de bek hieltyd fierder fan iepen falt. Skiednissen yn in grutte skiednis, dy’t sjen litte hoe’t de grutte skiednis dy lytse skiednissen bepaalt.

Unmooglik. Unfoarstelber. Net te leauwen. Betink it mar. Dat is dit linich skreaune relaas fan in famyljeskiednis. Linich skreaun, noflik te lêzen: ”De stamhouder”. In famyljekronyk, as in ferslach fan in spannende keatswedstriid. Partijen, dy’t hieltyd spannender en spektakulêrder wurde. Bûten- en boppeslaggen, prippers en kweaslaggen. Skemjen, oerrinne, dubieuze en ferkearde beslissingen. Drama, teloarstelling, eufory en gelok. Alles wat in keatswedstriid mei al syn stiltes en ûntladingen sa fassinearjend meitsje kin.

Wat in skiednis! Leaust de letters amper. Falst fan de iene ferbazing yn de oare fernuvering. By einsje beslút dochst dat net mear. Akseptearst de wurklikheid fan de kronyk. Leaust de letters wer. Mar dan bist al goed trije hûndert siden fierder en is it ferhaal hast út, de avontoeren foarby.

It ferhaal oer de rike roomse pake Münninghoff, dy’t yn it twadde en tredde desennium de foarige iuw gâns jild makket yn Letlân. Hy trout mei in Russyske, krijt trije jonges en in famke. In pater familias, dy’t de popkes yn ‘e famylje, mar ek fier dêr bûten oan toutsjes hat. Mei syn pecunia krijt er in soad gedaan. At de Russen yn de 2e wrâldkriich de Letse grins oerstekke, moat de famylje nei Nederlân werom. De popkes dûnsje net altyd sa’t de pake wol. Gauris wurdt der bûten de pôt pisse, mar de âld man slagget der hieltyd yn de saken glêd te striken. Mei jild en troch syn konneksjes oant yn de heechste Haachse kringen. In superyntrigant.

Nei de oarloch komme alle famylje leden úteinliks yn Nederlân telâne. Relaasjes knappe. Houliken rinne op ‘e non, saken mislearje. Minsken wurde fuortstjoerd, in bern sels ûntfoerd. Yn alle gefallen de pake regelt it sa dat syn stamhâlder yn Nederlân weromkomt.

In fassinearjend ferhaal fan de man dy’t yn earder dagen op in noflike wize Moskouse berjochten de wrâld yn toetere: Alexander Münninghoff, de stamhâlder.

Het bericht Leaust de letters amper verscheen eerst op de Moanne.

KAREN BIES – 

Ik klik op de foto’s fan it ferboude pleatske. De keamer hat in balkeplafond en brede finsterbanken. Yn ‘e wenkeuken skynt it sinneljocht op tafel. In studearkeamer mei iepenslaande doarren nei in tún, in tún … Slingerjende klinkerpaadsjes tusken de blommen troch, nei in terras en in sitkûle oan it wetter. In grut hiem rûnom mei fruitbeamkes, en fanút it prieel sicht op de ûndergeande sinne.

Ik dream fan koerende dowen en sweltsjes dy’t ûnder de daksgoate wei stowe, en sjoch mysels yn myn eigen studearkeamer sitten, wylts ik oan myn earste roman wurkje. Of myn twadde. Maitiids sil ik de blommen siedzje, hjerstmis de parren priuwe, jûns in Sancerre drinke op it terras.

De iene kear wol ik nei de stêd ferhûzje en alle jûnen op stap. De oare kear wol ik fier bûtenút wenje, myn wask ophingje tusken twa linepeallen yn de bleek, en mei gjin mins wat te krijen hawwe.

Ik rop M. en toan him it paradyske op myn laptop. Hy sjocht nei de foto’s fan dy weelderige tún en seit mar twa wurden: ‘Pens werk.’ Mar ik dream fierder achter Funda.

Seach ik mar nei huzen fan in miljoen, sadat it in hearlike dream bliuwt en ik jûns let de laptop tichtklap mei in resolút: ‘Sa. En no earst de lotterij winne.’ Om dêrnei gewoan op bêd te gean en yn in dreamleaze sliep te fallen. Mar nee, ik sjoch nei huzen dy’t krekt bûten myn berik binne.

Ferhûzje sit der foarearst dus net yn. Dus fersleep ik de bank en fervje ik in muorre en is it wol wer efkes goed. Mar de ûnrêst bliuwt, it gefoel dat der wat feroarje moat. De iene kear wol ik nei de stêd ferhûzje en alle jûnen op stap. De oare kear wol ik fier bûtenút wenje, myn wask ophingje tusken twa linepeallen yn de bleek, en mei gjin mins wat te krijen hawwe.

Miskien omdat myn stjerrebyld Twilling is. In Twilling wol fan alles, en alles tagelyk. M. fynt horoskopen flauwekul, dat komt, hy is in Faam fan stjerrebyld. Hy hoecht gjin sitkûle en hy is gewoan tefreden mei wat er hat.

Ach ja. Ik wit it ek wol. Foardat wy sa’n hûs betelje kinne, moatte wy beide fulltime wurkje en jûns noch bysnabbelje. Wannear soene wy dan bûtenom skilderje moatte en it gers meane en it fruit plukke? En dat boek skriuwe?

Ik sjoch mysels al sitten op dat terras. Mei myn hypoteek. En yn myn wynglês gjin Sancerre, mar in Moselblümchen.

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 5 (septimber), s. pag. 4

Het bericht Funda verscheen eerst op de Moanne.

ELSKE SCHOTANUS – 

It 50-jierrich jubileum fan Tryater wurdt grut fierd mei Grûn, in kronyk fan it libben om twa boerefamyljes hinne. Dêrneist set Tryater it partisipaasje- en ynspiraasjeprojekt ‘In bosk fan minsken’ op priemmen om it fenomeen famyljeferhalen hinne: ynspiraasjejûnen, ateliers, in ynstallaasje fan Bouke Groen yn de foyer fan De Lawei, dêr’t Grûn fan 27 oktober oant 8 novimber te sjen wêze sil en de website inboskfanminsken.nl. It projekt hat itselde tema as it teaterstik, mar stiet dêr tagelyk ek los fan. Elk kin mei it tema oan de slach, yn ien fan de kreative ateliers of op eigen manneboet, thús, en syn ferhaal, keunstsinnich foarmjûn, kwyt op de website. In petear mei Anne Graswinckel, haad edukaasje by Tryater.

Elkenien hat syn famyljeferhalen en, goh, wat soe it moai wêze om dy te fertellen en mei elkoar te dielen. Allegear ha wy deselde woartels, we stean ticht by of fierder út elkoar, de ien yn ’e sinne, oaren mear yn it skaad en sa foarmje wy in bosk fan minsken.

 

Foar’t sy by Tryater kaam, hie Anne wurkûnderfining opdien yn de wolwêzenssektor: sa wurke sy by de dakleaze-opfang De Terp, foar de Stichting Foarwurk yn Akkrum joech sy treningen en begelieding oan wurkleazen en by de gemeente Opsterlân fersoarge sy ûnder mear de foarljochting oer it minimabelied. It besteande foarljochtingsmateriaal wie nochal saai foarmjûn, dat der kaam in foldersearje, skreaun yn heldere taal. De searje waard sa súksesfol dat immen har tipte: by Tryater sykje se ien foar de publisiteit. ‘Ik skreau in brief yn it Frysk, dat koe ik absolút net. Ik hie de tekst sels út it Nederlânsk wei oerset. Ik waard al útnûge.’ Se hat har de taal sels oanleard. ‘It wie in “uitgelezen” kâns’, seit se en lûkt de fuotten ûnder it gat. It is in waarme dei en wy sitte yn ’e tún fan wat ea in skoalle wie, oan de râne fan Poppenwier. Anne hat ús elk in glês wetter mei iisklûntsjes ynskonken. Se set de kat yn in izeren koai. It prachtich grize poezebist hat de poat yn it ferbân en jout him del. ‘Hoe seist dat? In útlêzen kâns?’

‘Publisiteitswurk is bûn oan de waan fan de dei,’ seit se, ‘edukaasje freget wat oars.’ Dêrby giet it om workshops, ynliedingen by foarstellings, lesmateriaal en lesprogramma’s foar skoallen. Har kollega Jeffrey Deelman soarget foar de praktyske kant fan it wurk, sy foar it tinkwurk en de ferdjipping. ‘It measte wat wy dogge is rjochte op bern en jongfolwoeksenen, om har mei in iepen blik nei teater sjen te litten. Gau nei in foarstelling en dan daliks rekkenjen of taal … It stik sjen allinne is net genôch. Der is in ferlet om te praten, watst sjoen hast te ferbinen mei it eigen libben. Wichtiger as de foarstelling sels, moai of net moai, al as net goed aktearre, is wat it mei dy dien hat. Holes, dêr sitte in pear sinnen yn … dy binne my sá bybleaun … Of nim Brekber.’ De haadpersoan yn Brekber hie in libben lang porslein sammele om dêr oan de ein fan har libben ôfskied fan nimme te moatten. ‘Wat bart der mei dyn neilittenskip? Mei it publyk kinst dêr moaie petearen oer ha. Dat falt faker op. Wolst “groots en meeslepend” libje of lyts en ienfâldich? Dat wie de fraach dy’t Omke Wanja oprôp. Kinst de taskôgers dêr mei elkoar oer oan ’e praat bringe.’

‘Doe’t Ira [artistyk direkteur fan Tryater en regisseur Ira Judkovskaja] mei de tariedings foar Grûn begûn, seach ik in kâns. Elkenien hat syn famyljeferhalen en, goh, wat soe it moai wêze om dy te fertellen en mei elkoar te dielen. Allegear ha wy deselde woartels, we stean ticht by of fierder út elkoar, de ien yn ’e sinne, oaren mear yn it skaad en sa foarmje wy in bosk fan minsken. Hoe ferhâldst dy ta dyn skiednis, dêr wurdt in soad oer praat. Stapst yn de fuotspoaren fan dyn heit of makkest just in oare kar … It dêroer ha liedt ta ynsicht, it is in moaie yngong om nei in foarstelling te sjen. It giet om it universele yn de famyljeferhalen yn Grûn, net om de anekdotyk. Ira hat it abstraheard. “Waarachtigheid”, sykje nei in “waarachtige” wize fan spyljen … Hoe kinst wat sizze sûnder yn tradisjonele foarmen te sjitten? As in bern in kar makket dêr’t de heit it net mei iens is, is de heit lilk. Dát is de earste, foarspelbere, reaksje, mar kin it ek oars? Ik ha sênes sjoen dêr’t Ira soks yn útsiket. Hoe makkest in ferhaal ta keunst? It giet net allinne om it moaie, it estetyske, der is ek in oare kant. Minsken tinke allinne te stean mei har ferhaal: in skieding, in broer dy’t al studearje mocht en do net, in heit dy’t sketen lit.’

Ferhalen lokje ferhalen út
As Anne mei foarbylden komt, wurdt it fraachpetear in petear en al gau ha wy it in skoftlang net mear oer har rol as haad edukaasje yn it oan de foarstelling Grûn liearre projekt In bosk fan minsken, mar oer in mem dy’t allegeduerigen om de sinnebril siket en in beppe dy’t de taal ferhaspele. Sawiesa sjitte, as Anne fertelt, de tinzen gauris in oare kant op. Hie ik ek net sa’n broer? Wie it dan wol gjin heit, mar foel ik net ris ûnder in baas dy’t stjonksketen liet? Ferhalen bringe assosjaasjes op gong en dat is krekt wat Anne mei it ynspiraasjeprojekt In bosk fan minsken foar eagen hat.

‘Wy wolle mei oare keunstfoarmen sykje hoe dy te fertellen. Hoe kin in selsportret sá skildere wurde dat in oar der in ferhaal út helje kin? Wie der in dominante pake? In skilderij kin ynsicht jaan. It giet net allinne om Grûn as teaterfoarstelling, Ira wol it ha oer méár. Neist de foarstelling dy’t fan ein oktober ôf yn De Lawei te sjen wêze sil – en dêr’t út tal fan plakken wei bussen hinne ride – wurde der tsien ynspiraasjejûnen mei ferneamde en minder ferneamde Friezen op priemmen set. De nammen binne noch net definityf, it wichtichste is dat sy in ferhaal te fertellen ha dat oare ferhalen oproppe kin. Dat bart yn de foarm fan in fraachpetear troch âld-kultuerdeputearre Jannewietske de Vries, tegearre mei in side-kick. It wurdt in soart fan ‘oan de keukentafel by Jannewietske’ en dejinge dy’t ynterviewd wurdt, kin in filmfragmint meinimme of bygelyks in muzykstik. We sykje nei tema’s as macht, fertriet, iensumens. Ien fan de lokaasjes is it Posthûs op It Hearrenfean. Sy soenen it moai fine as it op de ynspiraasjejûn oer sport giet.’

‘Foppe de Haan?’ It is de earste namme dy’t jin tebinnensjit as it om It Hearrenfean as sportstêd giet.

‘Wy binne dwaande mei in hiel nijsgjirrige website, dêr’t de ferhalen fan elk dy’t in ferhaal kwyt wol op komme. Dy site is écht hiel bysûnder … Stel, it is yndie Foppe dy’t wy foar in ynspiraasjejûn strikke en hy hat in beppe dy’t him as jonkje geregeld in tik mei de brijleppel joech, dan kin der in foto fan in brijleppel by. En dan rôlet it baltsje fierder: wat hat it ferhaal fan Foppe mei dat fan dy, wat hat it mei dyn libben te meitsjen?’

‘Op de Uitmarkt, ein augustus yn de Prinsetún, is in eksperimint dien en de earste ynspiraasjejûn wurdt yn septimber holden. De besikers kinne har ynspirearje litte ta it skriuwen fan poëzy of in ferhaal, mar ek fotografy, hake, skilderijen of muzykstikken. Dat kin op eigen manneboet of yn ien fan de kreative ateliers dy’t op priemmen set wurde en dêr’t de dielnimmers útnûge wurde om it eigen famyljeferhaal yn in keunstfoarm te ferwurkjen. Skilderje, skriuwe, alderhande dissiplines, wat it krekt wurde sil is noch yn ûntwikkeling. Ien fan de ateliers leit al fêst en sil op de Folkshegeskoalle op Skylge plakfine en giet oer taal. Wat binne de wurden út dyn famylje, hoe kiest dyn wurden yn it Frysk. Guon wurden wurde allinne yn dyn famylje brûkt, dy binne sá eigen…’ It petear komt op skel-, by- en flaainammen. As ik fertel dat ús heit myn jongere broer ‘Pikky’ neamde, laket se: ‘Bollewangenhapsnoet, dat wie ik.’

‘De ferhalen dy’t út it projekt fuortkomme komme op it web. Dat mei anonym, mar it hoecht net. It is in bosk, dat der is al in boskwachter en der binne boskregels, bygelyks as it om diskriminaasje giet. It jildt ek foar de ynspiraasjejûnen yn de seal. It is oan de gesprekslieder om, mocht it te swier wurde, handich nei in oar ûnderwerp of in oare besiker oer te stappen. Mar meast binne it reaksjes as: “Wat een geluksmoment, dat ik dit met jullie mag delen.”’

‘Wy ha byldzjend keunstner Bouke Groen frege om in ynstallaasje te meitsjen. It wurdt in bosk dêr’tst letterlik trochhinne rinne kinst foar yn de foyer fan De Lawei. Wat Bouke my fertelde, fûn ik hiel nijsgjirrich. Ast de nullen en de ienen dêr’t in kompjûter mei wurket har eigen gong gean litst, ûntstiet der in weefwurk fan patroanen, fractals, en al dy fractals foarmje in bosk. Bouke makket syn ynstallaasje sa dat dy, nei’t it keunstwurk yn De Lawei te sjen west hat, ek nei oare plakken kin. It bosk fan minsken as ynstallaasje is bliuwend. Op it web dêrfoaroer kin it bosk fan minsken altyd mar trochgroeie.’

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 5 (septimber), s. pag. 22 – 25

Het bericht Allegear ha wy deselde woartels verscheen eerst op de Moanne.

RYNK BOSMA – 

‘De uitdaging en het avontuur zijn daardoor minder dan voorheen’, sa seit karperfisker Wijtze Tjoelker yn Box 10 oer de nije ûntjouwingen yn it karperfiskjen. Dat sitaat stiet yn de Fiskatlas Fryslân, dy’t yn maart dit jier útkaam is by Utjouwerij Bornmeer op ’e Gordyk. De atlas is nûmer 33 yn de Botkerige en it stimpel fan de Fryske Akademy stiet as ‘keurmerk’ foaryn.

Dat de Fryske Akademy by it ta stân kommen fan dizze fiskatlas belutsen is, sil fêst te krijen ha mei it wittenskiplik skreaune ferhaal, wêrby’t in stik of wat nije fisken nije Fryske nammen hawwe moatte. De ‘witvingrondel’ is sa’n nijeling en dy hjit yn it Frysk fan ‘wytfingrindeling’ en de fisk heart ta de famylje fan de karpers. Dat dy fisk hjir no omswimt hat te krijen mei de iepening fan it Main-Donaukanaal yn 1992 en sûnt 2002 komme fisken fan it ‘Ponto-Kaspische gebied’ yn Nederlân foar. Yn it boek soenen je dat ek sa skriuwe kinne, mar dêr stiet: ‘De Nederlandse wateren koloniseren’. Mar dêr letter mear oer.

Adviesbureau John Melis Ecologie en Adviesbureau Altenburg & Wymenga ha yn gearwurking mei Stichting Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (ravon) en tal fan frijwilligers fan alles ûndersocht tusken 2011-2014. Mjitte is witte. Fjildwurk fan de Werkgroep Vissenonderzoek Friesland (wvof) dus, oanfolle mei rapportaazjes fan eardere tiden. It wiidweidige stik dat de befiningen fan it ûndersyk fêstleit beslacht goed hûndert siden. It pleatst de fisken yn ferskillende soarten fan wetter. Earst komt it wetter en it soart wetter op it aljemint, dêrnei wurdt ferteld hokker soarten fisken yn hokker wetter swimme en wêrom oft se yn dat wetter te finen binne. Om alles wittenskiplike grûn te jaan en om de wurden yn bylden stal te jaan, steane der ferskate grafiken by dy’t tal en soarten by jiertallen pleatst.

Dat alles wurdt ûnderbrutsen troch in tsiental ‘boxen’, sis mar ynlaske stikken yn in apart kader mei in grien kleurke, dy’t de belestingterm boxen meikrigen ha. Tige nijsgjirrich is Box 1, dy’t oer Environmental dna (edna) giet: it tal fisken yn wetters yn kaart bringe sûnder dy fisken te fangen. Foarútgong op syn bêst, soene je sizze. De dna-spoaren fan fisken binne te finen yn harren hûdsellen en de stront en de pis, om it efkes plat te sizzen. Dat bart mei saneamde primers, dat is in dna-soart dy’t him allinne oan in spesjale soart fêstset. Sa kinne ûndersikers soarten as de ‘grote modderkruiper’ yn kaart bringe.

In soad fan de befiningen út it ferline komme by Wetterskip Fryslân wei, dat ek in rol spilet by de útjefte fan it boek. Ir. Roel de Jong hat as lid fan it deistich bestjoer it foaropwurd skreaun, dat twatalich yn it boek stiet. Hy leit dan ek de klam op it wurdsje ‘momentopname’ en dêrmei hat hy neat tefolle sein. Wichtich is dat de databestannen op ynternet te besjen binne fia www.friesland.vissenatlas.nl en ek nij ûndersyk is te finen en te besjen op www.telmee.nl of www.waarneming.nl.

Fansels wurdt de tiid oereide dat de natoer baas wie oer de minske, tink oan de stoarm fan 1825. Mar de natoer fan it wetter hat de striid yn Fryslân tsjin de mins allang ferlern, te begjinnen mei 1932, doe’t de Ofslútdyk der kaam en de Sudersee feroare yn de Iselmar. Wer letter, yn 1970, gie ek de Lauwerssee deroan. Foar de fiskmigraasje, dus it reizgjen fan fisken fan ‘paaiplaats’ nei ‘broedplaats’, fan swiet nei sâlt wetter, wurdt benammen it ôfsluten fan de Sudersee ‘vernietigend’ neamd foar de migraasje.

Alles wat de fisken no tsjinkomme op harren reis nei bûten of nei binnen is oprjochte of boud troch minskehannen en dat alles foar de feilichheid en de lânbou. It wetterpeil wurdt altiten op -51 nap hâlden troch bemealling. Is it te wiet, dan wurdt it oerstallige wetter ôffierd, is it te drûch, dan streamt it de ‘polders’ yn.

De iel hat dêr gjin boadskip oan fansels, nea witten dat it bistje alhiel nei it gebiet fan de Sargassosee oan de westkust fan de Atlantyske Oseaan reizget om te mearjen (‘paaien’) en aaien te lizzen en dêrnei te stjerren. Dat komt dan as trochsichtich, de namme seit it al (‘glasaal’), wer nei Europa ta. Mar dy reis wurdt beheind troch ‘kunstwerken’ by bygelyks Roptasyl, Swarte Harne en de Ofslútdyk. Dúdlik wurdt út it ferhaal dat it yngripen fan de mins dy migraasje noch aardich yn de tsjillen rydt. Yn Box 6 wurdt de mooglikheid neamd om in ‘vismigratierivier’ oan te lizzen.

Is it boek ornearre foar de trochsneed sportfisker of is it bedoeld foar wittenskiplike ‘vakbroeders’ dy’t warber binne yn de natoer, lykas de Waddenacademie of de provinsje Fryslân. Oan de iene kant leit it yn de reden dat wittenskiplik ûndersyk op wittenskiplike wize op papier fêstlein wurdt. Fansels moatte je in atlas net yn ien kear útlêze, it is in opsykboek, in gids foar wêr’t hokker fisk te finen is.

Oan de oare kant hie de studearkeamersdoar wol wat fierder iepen mochten as op in kier om sa de hân te rikken nei oare doelgroepen. It taalgebrûk lit him noch it bêste fergelykje mei in man op stelten. Heech boppe de ierde en yn syn bewegingen houterich. De sinnen ha de linichheid fan stisel en, wat noch slimmer is, it gebrûk fan oerstallich Ingelsk is bepaald oerdreaun. Sa wurdt sprutsen oer de wetlands, wylst de Nederlânske taal genôch moaie oare wurden beskikber hat. Datselde jildt foar ‘juveniele vissen’, wylst ‘jonge’ of ‘jeugdige’ ek folstiet. En wat te tinken fan sinnen as ‘Uit de metingen van Wetterskip Fryslân blijkt dat de meeste Friese wateren in die range zitten’ (side 43). Om noch mar te swijen fan de Ingelske ynfloed op de wurden ‘Expositie aan de wind’, wêrby’t it wurd exposure gehiel oerstallich yn it Nederlânsk oersetten wurdt, wylst der neat mis is mei ‘blootstellen aan’.

En wa’t op side 103 skriuwt: ‘Via deze op migratie afgeregelde klepduikers’, dy brûkt de Nederlânske taal ferkeard. Dat jildt trouwens ek foar de Fryske taal. It foaropwurd is twatalich, Nederlânsk en Frysk. Mar fertaal it dan wol goed. Ir. Roel de Jong skriuwt: ‘We sille sjen’ as antwurd op de fraach ‘En bliuwt de brazem de baas yn de boezem?’ en dat betsjut safolle as: wy moatte it ôfwachtsje. Dat kinne je net oersette mei ‘We zullen het beleven’.

Dat de tried mei de Fryske kultuer ek yn oare opsichten flintertin is, docht bliken út de ynlieding. Dan ferwize de skriuwers nei it boek De Fûke fan Rink van der Velde en litte dat yn 1966 skreaune boek ferskine yn 2008. Net lêzen fansels, want se neame it boek as foarbyld fan de ‘vanzelfsprekende verbondenheid en wijze van leven’ fan Friezen en fiskjen. Mar De Fûke giet net oer fiskjen. In fiskerman rint yn de fûke fan syn eigen prinsipes yn oarlochstiid en moat dat mei de dea betelje, lykas fisken dy’t yn in fûke telâne kommen binne.

Dat allegear nimt net wei dat de Fiskatlas Fryslân in prachtich boekwurk of neislachwurk wurden is mei hiel moaie foto’s. Alle fisken dy’t yn Fryslân swimme krije omtinken mei de nammen der yn trije talen by: Frysk, Nederlânsk en Latyn. Ek de frijwilligers dy’t meidien ha om alles yn kaart te bringen krije omtinken. Op reis nei de fiskstek hoege je de grutte Fiskatlas net mei, dan kin de sportfisker it dwaan mei de visplanner op de mobile telefoan en de Vissengids App van Sportvisserij Nederland. Gjin ferrassingen mear dus, of om it mei de wurden fan Tjoelker te sizzen: ‘De uitdaging en het avontuur zijn daardoor minder dan voorheen.’

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 5 (septimber), s. 38-39.

Het bericht Fiskatlas Fryslân set alles op in rychje verscheen eerst op de Moanne.

BERT DE JONG – 

In protte fan de Fryske skatten is net te sjen. Se stean of lizze op souder of yn kelders fan musea. Mar dat komt oars. Der wurdt opromme.

Sammelje en bewarje, soks siet foaral yn de hollen by de minsken dy’t der oer beslúte moasten by musea. It wie in taboe om skinkingen te wegerjen. Oer de fraach oft in skinking in oanfolling wie, hoegde dan ek net neitocht te wurden.

It ôfstjitten fan in part fan de kolleksje, oan soks waard leaver hielendal it swijen ta dien. In museum fielde it as plicht om te sammeljen en te bewarjen. De minsken soenen net oars ferwachtsje, de skinkers al hielendal net.

‘Te lang ha Fryske musea en âldheidskeamers alles mar garre.’

By it binnenkommen yn it nije millenium is it tinken hjiroer feroare. Yn lytse stapkes, want foar in protte Friezen jildt dat in museum der no krekt wol foar is om it kultureel erfguod dat beskikber is te bewarjen.

Noch hieltyd is de fraach aktueel hoefolle floddermûtsen der yn Fryslân bewarre bleaun wurde moatte. Fryslân wie yn it ferline gauris te lyts doe’t ferskate direkteuren fan it Fries Museum hjiroer de kat yn de gerdinen jeiden.

De floddermûtsen binne de karikatuer wurden fan it sammelbelied fan musea dat yn de foarige ieu út de hân rûn is. It Fries Museum strûpte ûnder. It akseptearre hast alles wat it krige oan legaten en skinkingen. No giet it oars. Oan floddermûtsen ha se genôch, se hoege net noch mear. Der is in streep lutsen.

Kunst en kitsch
Te lang ha Fryske musea en âldheidskeamers alles mar garre. Der siet gjin gedachte by, der lei gjin fisy oan ten grûnslach. Folle mear as op seal sjen litten wurde kin, leit no út sicht. Elk te finen plak op de souders is folsetten mei ‘kunst en kitsch’. De gruttere Fryske musea ha de helte of mear fan harren objekten yn kelders en op souder.

Mar wat dan? It twingt de konservators en de direkteuren fan de musea ta in antwurd. De konklúzje fan no is dat it better is om op te romjen, om de souder leech te heljen. Hjirfoar moat it taboe oan kant.

Der hat al hiel wat wetter troch de Tsjonger streamd, ea hjiroer oar tinken mooglik wie, sa wurdt dúdlik fan konservator Marjan Brouwer fan Museum Martena en meiwurker fan Museumfederatie Fryslân. Mar no wurdt dochs sjoen dat it ûntsammeljen de bêste oplossing is. It klinkt negatyf, mar it is de útkomst fan in folle dúdliker koers fan musea.

Strenger aan de poort
“De controle aan de poort is strenger geworden”, fertelt Brouwer. “Te lang was alles welkom. Nu moet iets passen bij de verhalen die een museum wil vertellen.” Har Museum Martena nimt allinnich noch mar saken oan dy’t oansluting hawwe by de stêd Frentsjer en omjowing. It museum hat no 5.000 objekten yn hûs, de helte is te besjen. Noch te folle komt nea út it depot, fynt Brouwer.

“De kraai in mezelf moet ook af en toe het zwijgen worden opgelegd”, weet Brouwer. “Prachtige voorwerpen worden soms aangeboden, maar ze zijn niet altijd van meerwaarde voor een bepaald museum. Ik snap het, mensen zoeken een oplossing voor het erfgoed van pake en beppe. Soms is ons nee heel sneu.”

‘Niet alle musea hoeven dezelfde dingen in eigen bezit te hebben als ze het ook in bruikleen kunnen vragen.’

Wasknijpers
Hoe’t it gie yn it ferline, yllustreart direkteur Linda Trip fan Museum Heerenveen mei: “We beheren nu van alles en nog wat, tot wasknijpers aan toe”. Har museum hie hiel lang de funksje fan âldheidkeamer. De ynwenners waarden oant de jierren tachtich oproppen om âld guod yn te bringen en dat dienen se massaal. “Zoveel mogelijk verzamelen, alle musea deden het”, zegt Trip. “Complete inboedels, heel veel serviezen, het zoveelste spinnewiel.”

Der waait in frisse wyn troch de musea. Der wurdt yn de kommende tiid hiel wat ôfstjitten. By Museum Heerenveen tinkt Trip de helte fan de kolleksje kwyt te wurden. Healwei 2016 moat it beslikke wêze. “Het vereist beheer, beheer kost geld en deze stukken zijn of worden niet waardevol voor wat het museum aan het publiek wil laten zien.”

No hat it Museum Heerenveen sa’n 16.000 objekten. It binne der 30.000 as alle foto’s en kaarten ek noch meirekkene wurde. It measte hjirfan stiet op de souder fan it museum. De kâns is grut dat it publyk der nea in each op falle litte sil. Trip: “We laten maar 10 procent zien van wat we als museum bezitten.”

Trip ferkneukelt har somtiden oer wat der yn it museum op souder leit. “Dan denk je, wat moet ons museum hier nou mee. En van andere dingen vraag je je af of er echt geen betere plek voor te bedenken is. Zo hebben we een collectie zelfgeschreven brieven van Domela Nieuwenhuis in bruikleen gegeven aan het Instituut voor sociale geschiedenis in Amsterdam. Die brieven zijn daar veel beter op hun plek.”

Depots fol
Ek by Museum Martena hat Brouwer flink oan it opromjen west. In samling textyl is skonken oan it Admiraliteitshuis in Dokkum. “Deze collectie had niets met Franeker te maken, maar paste heel mooi in Dokkum.” Der is reden foar yngripen, seit Brouwer. “De depots zijn vol.”

Wichtich is dat der troch musea folle better dokumintearre en registrearre wurdt wat der is. De digitalisearring jout musea, mar ek in elts oar mear ynsjoch en oersjoch. It is in grut projekt, jout Brouwer ta. “Het kost veel tijd en geld, maar je verwerft veel kennis. Alleen met die kennis kun je zorgvuldig selecteren.”

De nije wet Cultureel Erfgoed liket it musea net makliker te meitsjen. Dy set in slot op de doar om foar te wêzen dat der belangryk kultureel erfguod ferdwynt. “De meeste musea hebben nu goed in kaart wat waardevol is en wat voor hun eigen collectie belangrijk is, dat is een belangrijke stap”, is de oertsjûging fan Brouwer.

“Ontzamelen is niet zomaar geregeld”, warskôget Brouwer. “We proberen van alles te achterhalen. We laten een deskundige beoordelen om ons te behoeden voor missers. Van sommige voorwerpen weten we niet eens de context, geen verhaal. Dan wordt het lastig, dan is het vaak niet meer interessant voor een museum.”

Urginsje by musea
De urginsje wurdt field by musea. It is de Museumfederatie Fryslân dy’t in grutskalich ôfstjittingsprojekt klear stean hat. De kommende jierren wolle mear Fryske musea oparbeidzje om meiinoar te besjen hoe’t se harren oerstallige kolleksjes earne pleatse kinne.

It nij te bouwen sintrale depot foar Fries Museum, Fries Scheepvaartmuseum, Fries Landbouwmuseum, Natuurmuseum Fryslân en bibliotheek en erfguodsintrum Tresoar bringt foar de musea de eask mei dat se 20 persint fan harren kolleksje minderje moatte. It sintrale depot yn Ljouwert moat yn 2016 klear wêze.

No’t de museumskatten goed dokumintearre binne, is it makliker foar de Fryske musea om oer de hage te sjen en elkoar tsjinsten te bewizen. It is krekt of komt de grutte kolleksje fan Fryslân sa in stapke tichterby. Brouwer: “Niet alle musea hoeven dezelfde dingen in eigen bezit te hebben als ze het ook in bruikleen kunnen vragen. Voorwaarde is natuurlijk een ruimhartig bruikleenbeleid onder musea.”

Keunstbesit, mar gjin museum
It is de Ottema-Kingma-stichting (OKS), yn Fryslân de grutste besitter fan weardefolle keunst en oar erfguod, dy’t hjir de gongmakker yn is. OKS hat de rykdom fan prachtige kultuerstikken, mar gjin museum. De measte Fryske musea ha gjin besit, mar wol in gebou en besikers.

De stifting hat de lêste tsien jier bot ynfestearre yn kennis fan de eigen kolleksje en yn it tagonklik meitsjen foar oaren. De Fryske musea binne hjir yn meigien. “Wy wolle dat it publyk ús besit besjen kin, yn wat foar museum dan ek”, seit foarsitter Lourens Oldersma. “Yn Princessehof pasten net mear de midsieuwske sieraden fan Java, it Rijksmuseum wie der bliid mei foar it Aziatysk Paviljoen.”

“De kolleksjemobiliteit is al folle grutter wurden en wurdt grutter”, mient Oldersma. “No’t ek de musea folle mear witte fan harren kolleksjes, kin der ek better beoardield wurde wat echt fan grut belang is foar de grutte kolleksje fan Fryslân.”

Ek foar de Ottema-Kingma-Stichting jildt dat der sjoen wurdt nei de mearwearde. “Wy hoege net mear fan itselde”, seit foarsitter Laurens Oldersma. “It moat in ferriking wêze.”

‘OKS keapet net foar depot, mar foar seal. Wy wolle jild stekke yn publyk besit.’

Samler mei fisy
Nanne Ottema (1874-1955) wie in samler mei fisy, is Oldersma fan betinken. “Hy woe bygelyks it ferhaal fertelle fan it porslein.” De Ljouwerter notaris helle fan alles oan, mar hie grutte ynteresse foar Frysk erfguod, de rykdommen fan de boeren en foaral Aziatysk keramyk en porslein. Al mei al garre er gâns in kolleksje byinoar fan sa’n 40.000 stikken.

It wie Ottema syn eigendom, mar it wie foaral publyk besit. Hy joech it te lien oan ûnder oare it Fries Museum, it Fries Scheepvaart Museum yn Snits, mar foaral wie it te sjen yn it troch him yn 1917 iepene museum Princessehof, dêr’t syn kolleksje keramyk te pronk stie.

Nei syn dea – syn frou Grietje Kingma ferstoar yn 1950 – is it de Ottema-Kingma-Stichting dy’t hoedet en noedet oer de kolleksje en it grutte fermogen dat brûkt wurde moat foar it befoarderjen fan keunst- en kultuurhistoarje yn Fryslân. Foar mannich museum is de stifting de finansier fan nije oankeapen.

It rendemint op it fermogen yn lân, jild en belizzingen, yn 2014 €1 miljoen oare jierren minder, is beskikber foar nije oanwinsten mar ek foar stúdzje nei de foar Fryslân sa wichtige kultuerkolleksje.

It bestjoer is strang. Oldersma: “It moat op seal komme, oars dogge wy net mei. Wy keapje net foar depot. Wy wolle jild stekke yn publyk besit, dat past ek yn de fisy fan Nanne Ottema.”

Alma Tadema
Dan noch is de stifting eigensinnich. Want wat it Fries Museum oantsjut as in ‘sleutelstuk’ fan de skilder Lawrence Alma-Tadema hat it bestjoer oan him foarby gean litten. Oare finansiers lykas de Vereniging Rembrandt ha it Fries Museum holpen oan ‘The Entrance to a Roman Theatre’, in oankeap fan €1,6 miljoen.

“Unfoldwaande weardefol om oan ús besit ta te foegen, mar trochslachjaand wie dat wy it net allinnich keapje koenen”, is de taljochting fan Oldersma. “Wy wolle sels baas wêze oer ús besit. Sa wurdt feilich steld dat de objekten beskikber bliuwe foar Fryslân as der ea wat bart mei in museum.”

Stikken ôfstjitte
Ek de stifting sil, krekt as de Fryske musea, stikken ôfstjitte. “We zoeken er in de eerste plaats een nieuw museum voor. Maar er zijn ook musea die zelf op zoek gaan en iets van hun gading vinden in onze database”, leit bestjoerder Karin de Bruin-Frederiks út. “Mooi voorbeeld zijn de Javaanse sierdaden en zilveren miniaturen die nu in het Rijksmuseum te zien zijn.”

De ynfestearrings yn de digitalisearring fan it besit binne in grutte winst, sa binne de bestjoerders fan betinken. “Ook van de objecten die we afstoten blijven wij de gegevens bewaren in de publieke database”, seit De Bruin. “It is ek in stikje ferantwurding”, fynt Oldersma.

Printen en tekeningen
Fan de kolleksje fan Ottema-Kingma-stichting sil der sa’n 5000 fan de 40.000 stikken ôfstjitten wurde, is de ferwachting fan it bestjoer. Dêrta heart in grutte samling printen en tekeningen. “Grutte kâns dat wy dy nei in feiling bringe”, seit Oldersma.

“Zulke prenten zijn ook in goede handen als ze bij een gepassioneerd verzamelaar terechtkomen”, fynt De Bruin. “Dat wie Nanne Ottema ek”, glimket Oldersma. “Hy hat hiel moaie dingen foar Fryslân dien, fergelykber mei wat Helene Kröller-Müller mei har kolleksje en har museum dien hat foar Nederlân.”

Earder ferskynd yn de Moanne, 14 (2015), 5 (septimber), s. pag. 40-43

Het bericht Opromming by musea verscheen eerst op de Moanne.

MINDERT WIJNSTRA – 

Der liket dizze simmer gjin ein te kommen oan de streamen flechtlingen, asyl- en geloksikers dy’t oanspiele op de kusten fan Grikelân en Itaalje. De bylden steane ús allegearre op it netflues. Bylden fan tramtearre minsken, beroaid en útrûpele. Wanhopigen, dy’t alles achterlitten ha yn de falske hoop om yn Europa in feilich ûnderkommen te finen, of help yn watfoar foarm dan ek.

It tal asysikers is hast net mear te tellen. It wurde letterlik ‘de ontelbaren’ út de roman fan de Flaamske skriuwer Elvis Peeters. Ik lies dit boek, dat al yn 2005 ferskynd is, fan ’t simmer nei’t Tommy Wieringa der yn syn kollum yn de Ljouwerter Krante gewach fan makke. In ferbjusterjend boek dat tsien jier nei it ferskinen allinnich mar oan aktualiteit wint.

Net in boek om fleurich fan te wurden, mar in needsaaklik boek. It grypt dy by de strôt.

It boek hat nominearre west foar de Libris Literatuerpriis, wêrby ’t de sjuery it doedestiids de kwalifikaasje meijoech fan in apokalytysk ûndergongsferhaal. Sa haw ik it ek belibbe. It is in fassinearjend en in benearjend relaas fan in flechteling op wei nei ús kontreien en fan de mienskip wêryn’t hy terjochte komt. En hy net allinnich …

It boek bestiet ut trije parten. Yn it earste stik folgje wy de ‘frjemdeling’ op syn tocht, amper te sizzen wêrhinne. De miserabele omstannichheden oan board fan in skip fol flechelingen binne skokkend om te lezen, mar mei de bylden dy’t ik der hjoed de dei by levere krij op de treurbuis realisearje my ik al gau dat it gjin fiksje is, mar de groulike realiteit.

It twadde part giet oer de mienskip yn in foech doarp dat mear en mear oerwâlde wurdt troch frjemdelingen. De nammen fan de doarpsbewenners dogge tinken oan in doarp yn België, mar foar itselde soe it him ôfspylje kinne yn Koudum of Surhústerfean, om mar wat te neamen. It komt jin hoe dan ek ticht op ’e hûd. Hoefolle kin in mienskip oan as alles ûnder druk komt te stean? Hoefolle wolle wy ynleverje om oaren ûnderdak te bieden? It lege hinnehok, in útfanhûzerskeammerke, de skoalle yn de simmerfakânsje? Mar dan, as de fakânsje foarby is … Wat docht de boargemaster, de provinsje, de oerheid? De bestjoerders binne al gau like wanhopich as de boargemaster fan it Grykse eilân Kos dy’t der fan ’t simmer raar mei oan wie en de flechtelingen mar opslute liet yn in fuotbalstadion. Nochris, de ferskuorrende bylden dizze simmer út Súd Europa waarden foar my de realistyske yllustraasjes by dit boek.

Yn it tredde part folgje wy wer de flechteling út it earste haadstik. Hy is dan ien fan de ontelbaren wurden, dy’t mei de hiele mienskip nei gichem giet. Net in boek om fleurich fan te wurden, mar in needsaaklik boek. It grypt dy by de strôt.

Elvis Peeters, De ontelbaren. Uitgeverij Podium, Amsterdam 2005.

Het bericht De ontelbaren verscheen eerst op de Moanne.

JURJEN K. VAN DER HOEK – 

Het leven stoppen in een stuk dode materie lijkt een welhaast onmogelijke zaak. Uit een homp dode klei een leven slaan en kneden lijkt alleen weggelegd voor de allerhoogste schepper. Toch kan de mens op dat voetstuk gaan en zich een schepping aanmatigen. Tot het moment dat een wezen de adem moet ingeblazen krijgen om te leven, bezield en begeesterd gaat zijn, kan de houwer een beeld vormen van wat is. Niet dikwijls lukt het de kunstenaar de tijd stil te zetten en dat ene moment te laten leven. De bevriezing van die beweging te ontdooien en er een eigen draai aan te geven. Vaak blijft de bezieling achterwege en vindt de toeschouwer zich er nauwelijks in. Het lukt Natasja Bennink wel in vast materiaal een losse toets te leggen.

“Ik stel hoge eisen aan mijzelf en aan mijn bronsgieterij. Intensief en heel geconcentreerd boetseer ik aan mijn werk. Expressief, met nadruk op de grote lijnen – het grote gebaar. Monumentaal.”

Sociaal betrokken
“Mijn werk communiceert, het heeft een maatschappelijk geëngageerde inhoud; het is sociaal betrokken.” Grote woorden voor bijzondere beelden. Natasja Bennink is geen beeldhouwer, maar modelleert haar beelden in klei, om ze daarna uit een vorm in brons te laten gieten.

“Ik neem het menselijk lichaam als drager van betekenis, de mens als allegorie. Het vertrekpunt is de menselijke anatomie, met als essentieel onderdeel de daadwerkelijke aanwezigheid van het model, maar uiteindelijk verlaat het beeld de figuratie. Ik heb een idee en daarbij neem ik een mensfiguur, zodat ik de boodschap in dat lichaam kan leggen. Dat kan door de houding zijn of door kracht, de expressie in het beeld. Ik maak niet zomaar een beeld van iemand, het is geen realistische verbeelding. Het roept een spanning op die het model overstijgt.”

Kunst van de reductie
Het werk van beeldhouwer Natasja Bennink is monumentaal en krachtig, en figuratief. Ze neemt haar eigen lijf in het beelden en dat van anderen in het verbeelden. De te vereeuwigen lichamen worden opgebouwd uit lappen klei, zodat de huid zich opent in het brons. Haar sculpturen bestaan daardoor uit grote abstracte partijen. Ze verstaat de kunst van de reductie en laat daar weg waar anderen in het detail schieten. Het element tijd lijkt gewonnen te hebben van de materie.

Op papier worden ideeën in vlak gezet, in klei gaat dat de ruimte in waarna de vorm verduurzaamd in brons. Het stugge materiaal schijnt als was het zachte was in model gekneed. Het model is geen evenbeeld, het is geen getrouwe kopie van het leven. Er is veel te vinden in de beelden van Bennink. Juist omdat het niet enkel maar evenbeelden zijn, meer omdat het dragers zijn van betekenissen. In de vorm wordt de boodschap gebracht, het verhaal dat verteld moet worden. En daarom spreken de figuren aan, want de kijker kan een detail van zichzelf er in kwijt.

De menselijke vorm
“Mijn werk moet mensen kunnen ontroeren en troosten. Maar het mag ook best irritatie opwekken. Het straalt gevoel uit, het lokt emotie uit, positief als negatief – dat is aan de verbeelding van de kijker. Ik vind wel dat mijn werk technisch perfect moet zijn. Ik werk met de menselijke vorm en ga uit van een helder concept, waarbij compositie en anatomie bepalend zijn voor het eindresultaat. Het moet artistiek verantwoord zijn. Ik stel hoge eisen aan mijzelf en aan mijn bronsgieterij. Intensief en heel geconcentreerd boetseer ik aan mijn werk. Expressief, met nadruk op de grote lijnen – het grote gebaar. Monumentaal.”

Veel van haar werk staat in de openbare ruimte. Daar ligt haar passie: beelden die  voor iedereen bereikbaar zijn. De inspiratie uit de dagelijkse omgeving houdt ze dicht bij zichzelf en haar werk heeft zodoende nauwelijks een drempel. Ze is in haar werk kritisch en snijdt menselijke onderwerpen aan als geboorte en dood, maar ook dementie, verkrachtingen en fijne seks.

Van kus tot koning
Voor de galeriehoudster van haar vaste internationale Galerie VCR in Antwerpen maakte ze onlangs in opdracht het levensgrote dubbelportret ‘Quand on n’a que l’amour’ op.

“Het is een ode aan de liefde tussen de vrouw en haar man. In de meeste van mijn objecten heb ik de liefde als inspiratiebron. Zo nam ik mijn pake en beppe uit Balk als model van het door het UMCG gekochte ‘Ons dagelijks brood’. Deze twee mensen zijn voor mij het voorbeeld hoe echte liefde zou moeten zijn: onvoorwaardelijk, hard werken, altijd vol liefde en dankbaar.”

Bennink prijst zichzelf dankbaar omdat ze in de gelukkige omstandigheid verkeert dat haar werk goed verkoopbaar is. Het is verre van statisch en tuttig, maar zet de beschouwer aan het denken en verbeelden. Ze werkt in opdracht voor gemeentes, provincies en particulieren. Over haar meest recente werk verscheen onlangs het boek ‘Van kus tot koning’. Geen traditioneel kunstboek dat puur het werk van een kunstenaar laat zien. De uitgave bevat onder meer prachtige platen van fotograaf Reyer Boxem, die het werk van Bennink in de context van het moment dat hij het waarneemt heeft vastgelegd. Een wisselwerking tussen beeld en omgeving.

Het bericht De liefde door de beeldende handen van Natasja Bennink verscheen eerst op de Moanne.

De Kulturele Haadstêd fan 2016 San Sebastian / Donostia siket in Fryske keunstner foar it ynternasjonaal útwikselingsprojekt TOSTA. Op basis fan in publike oprop kinne keunstners út hiel Fryslân harren plan yntsjinje om yn de perioade maart – april 2016 te wurkjen yn ien fan de sân útwikselingsregio’s binnen it TOSTA-projekt. De oprop is benammen rjochte op keunstners dy’t graach yn ‘e bûtenloft wurkje. Yn it bysûnder binne projekten wolkom dy’t rjochtstreeks in ferbining lizze mei de minderheidstalen dy’t mei de keunster, de gastmienskip en it TOSTA-projekt anneks binne.

It beskie fan de beoardielingskommisje wurdt bekend makke fanôf 13 febrewaris 2016 op de webside fan it TOSTA-projekt op www.tosta2016.eu en op de webside fan de Moanne. Plannen ynstjoere kin oant 10 jannewaris 2016. Dat kin fia info@tosta2016.eu of fia de post nei Afûk, Tosta-projekt, Postbus 53, 8900 AB Ljouwert. It formulier mei beoardielingskritearia om te sollisitearjen foar it residinsjeprogramma kin opfrege wurde fia dizze link downloaden wurde.

De Afûk wurket yn it TOSTA-projekt gear mei kulturele ienheden oan de Atlantyske kust fan Europa. It projekt kombinearret de promoasje fan artistike kreaasje, it earbetoan oan taalkundich en kultureel ferskaat, it lykwichtich omgean mei talen yn in ynternasjonaal projekt en in fernijende kommunikaasjestrategy.

It TOSTA-projekt is ien fan de grutste projekten fan San Sebastian as Kulturele Haadstêd 2016 wêrby’t it fieren fan it taalferskaat en de kulturele diversiteit foarop stean. Mear ynformaasje oer it TOSTA-projekt op www.tosta2016.eu en fia mail info@tosta2016.eu.

Het bericht San Sebastian siket Fryske keunstner verscheen eerst op de Moanne.

Achte hear Algra,

De earste wike fan jannewaris, dat is fansels de wike fan it weromsjen. Weromsjen op de krystfakânsje. Hoe hawwe we ‘t yn godsnamme oerlibbe: al dat iten en drinken, al dy besites, al dy listjes fan moaiste, minste, leukste of lestichste boeken, films, programma’s en politisi; of al dy mankelike ferhaaltsjes fan Top 2000-harkers oer hoe gesellich se it froeger hienen, doe’t it libben noch goed en de ferwachtings noch heech wienen.

De diskusje oer it aaisykjen is lykwols ôfglide ta in begrutlik wolles-nettes nivo dêr’t men him as ynwenner fan dizze provinsje foar skammet.

Ja, harkje nei de Top 2000, dat is dochs de hope op foarútgong en nocht oan de takomst opjaan. Yn in wike Top 2000 is it wurd ‘fernijing’ net ien kear fallen. Ik ha net ien heard oer moaie plannen en ambysjes, it is allinnich mar gewauwel oer wat ea sa moai wie mar no net mear bestiet.

Ja, dan is it logysk dat Claudia de Breij sa heech stiet mei in ferske dat giet oer bang wêzen en skûljen. As we net mear foarútsjogge bliuwt der neat oars mear oer as de eangst om it besteande te ferliezen. It leafst wolle we hawwe dat de bedriging fan bûten komt en dat dy ek noch wat ûnsichtber en ûnbegryplik is, dan kin it ommers noait oan ússels lizze. Dan binne we ûnskuldige slachtoffers, en is it noflik skûljen mei in rein gewisse achter de brede skouders fan de flinke freon.

Sa skûlet de hiele aaisikerswrâld achter jo brede skouders en stoere kop. Bang om har tradysje te ferliezen, eangst foar de ûnwisse takomst, protteljend oer dy ûnferstannen dy’t de hillige twa-ienheid ‘sykjen-neisoargjen’ net begripe wolle. En jo nimme jo taak serieus, dus jo roppe om it hurdst dat it jim skuld allegear net is fan dy ljippen. It leit oan de boeren, de foksen, de faunabeskerming, Sovon, de provinsje, de stêdsminske, en wat al net. En dus moatte jim jim foaral dy 5.000 aaien ta-eigenjen bliuwe kinne. Oars wolle jim net mear helpe yn de oarlochstiid, as de greiden it slachfjild wurde fan de bulldozer-cyclomeaners.

Tsjongejonge wat in helde-praat, sis. De generaal dy’t it fjildhospitaal ûntrommet omdat syn ferplegers de slachtoffers net langer earst de gouden ringen fan de fingers helje meie. By sa’n freon soe ik net skûlje wolle as it oarloch wurdt.

Nee, doch my mar in generaal dy’t foarútsjocht. Net ien dy’t fêsthâldt oan in ferlern achterhoedegefjocht, mar ien dy’t ynsjocht dat de striid folle mear is as it heljen fan syn gelyk. Ien dy’t begrypt dat der yn in needsitewaasje gearwurke wurde moat. Dat dit gefjocht allinnich mar wûn wurde kin as der in alomfetsjend deltaplan opsteld wurdt dêr’t elkenien syn hanteken ûnder set: boeren, banken, bestjoerders, molkfabriken, jagers, wittenskippers, natuerbehearders, boargers en neisoargers. In generaal dy’t deryn slagget om de hiele maatskippij te mobilisearjen en sa dy grutte sprong nei foaren te meitsjen, dy fertsjinnet in ekstra stjer.

De diskusje oer it aaisykjen is lykwols ôfglide ta in begrutlik wolles-nettes nivo dêr’t men him as ynwenner fan dizze provinsje foar skammet. Wylst der yn ús lânskip in oarloch geande is dy’t we óf definityf ferlieze, óf glorieus winne as we der yn slagje om mei syn allen in omslach te meitsjen dy’t de lânskiplike equivalent is fan de Salt-verdragen, it Akkoord van Wassenaar of it Verdrag van Parijs.

Mar sa’n grutte stap freget sterke lieders. Gjin brede skouders om achter te skûljen, mar in brede fisy op it ûnderwerp, en goeie ideeën foar fernijing en foarútgong.

Mar de rju achte fûgelwachters hawwe spitigernôch in lieder dy’t oant no ta leaver de held úthinget yn Falske Top 2000-romantyk.

Bart Kingma

Het bericht Falske romantyk verscheen eerst op de Moanne.

PIET HEMMINGA –  

Douwe Keizer syn grutte ik-boek ‘Er viel genoeg te beleven…’ ha’k mei in soad nocht lêzen. It hat wat om ‘e hakken, it bringt nijs, it is tige lêsber en it jout praat. It is boppedat in autentyk boek, de skriuwer skriuwt lykas er praat. Wat wol men winliken noch mear? Fansels, de titel kin folle better, it boek is te lang – de stikken mei Amsterdamske ympresjes hienen der wol útkinnen- en telt boppedat hiel wat feitlike en taalkundige flaterkes. Goed besjoen hienen redakteur en útjouwer har wurk noch even oerdwaan moatten. It kin safolle better, mar dat wol net sizze dat men jin oan Keizer syn boek bekocht hoecht te fielen. Sa’n boek fan in echte Ljouwerter oer Fryske en oare tastannen is suver in unikum. Net hielendal, want it boek past yn it Fryske rychje fan bygelyks it oan de boargers fan Ljouwert opdroegen Hoezo burgemeester fan Loekie van Maaren út 1993, de trije dielen Wrakseling om frijheit fan dûmny Pieter Miedema fan sa’n 45 jier ferlyn en Doctor Jan fan Jan Siebenga út 1976. Dy boeken hawwe yn alle gefallen mien dat se stik foar stik skreaun binne troch lju sûnder spinreach foar de bek, dy’t har bûtendat net folle gelegen lizze litte oan Preker 1:2.

Keizer hat mei-elkoar in foaropwurd, njoggentjin haadstikken en 456 siden nedich om syn en oarmans wjerfarren op te skriuwen. Fan Ljouwerter jonkje, yn 1940 berne as tredde soan yn in printershúshâlding yn de Willem Loadewykstrjitte, oant en mei syn as 70-plusser weromkommen yn de Fryske haadstêd. Net allinne wat er belibbe hat, mar foaral syn oardiel oer de minsken dy’t er yn syn 23 jier by de Keamer fan Keaphannel (KfK) en nochris acht jier by de Friesland Bank (FB) kennen leard hat, kriget de romte. Lju as Karel Abbing, George Kooijman, Pier Prins, Harm van Riel, Jan de Roos en Ami de Vree komme der net goed foarwei. Jaap Rinzema docht Keizer tinken oan in fûgelferskrikker. Mar oer oaren, sa as Richard Bosman, Lense Koopmans, Jan de Pous, Johan Reehoorn, Ate Wieberdink en Hans Wiegel is Keizer hiel wat positiver. Om’t de skriuwer yn syn boek safolle minsken neamt is it werklik in fersom dat gjin persoansregister opnommen is.

Twa mannen dy’t yn it bysûnder op de souwe komme binne de beide lju dy’t beskiedend west hawwe foar de karrière fan Keizer, te witten Boele Olthof, siktaris fan de KfK en Jan Kuperus, haaddirekteur fan de FB. Keizer syn oardiel oer dy twa mannen is grif net ljochtfeardich ta stân kommen. Hy wie ommers tweintich jier meiwurker ûnder Olthof en dêrnei ek nochris twa jier ûnder en njonken Kuperus.

Keizer fynt de arbeiderssoan Olthof in aardige en sjarmante netwurker, mar ek immen dy’t net skriuwe kin of segene is mei reednerstalinten. En as er al út syn wurden komt hat er in swier Grinslanner aksint. Boppedat hat er, hiel wat slimmer, gjin gefoel foar de deistige praktyk fan it bedriuwslibben of kompasje mei lytse selsstannigen. Ja, wat bliuwt der nei sa’n oardiel noch fan in siktaris fan de KfK oer? Syn frou meskyn, mar dat is de dochter fan in Grinslanner heareboer, dy’t, sa makket Keizer dúdlik, har heechhertigens op har man oerbringt en thús de leie yn hannen hat.

Jan Kuperus, tritich jier de grutte man fan de FB, hie, sa skriuwt Keizer, in karakter dat himelsbreed mei dat fan him ferskilt. Dyselde Kuperus skriuwt in beliedsstik foar syn opfolger en dy oardielet dat Kuperus syn besef fan de realiteit kwyt is. Doe pas? Sels tink ik dat twa jier ûnder en njonken jins foargonger fierstentelang is om dan noch goed mei-elkoar te kinnen. Hawar, it is suver geastich om te lêzen dat de FB in appartemint yn Spanje keapet, mei’t Kuperus yn iensumens -en yn de sinne, sa nim ik oan- it blykber drege kerwei fan it skriuwen fan de ynlieding foar it jierferslach dêr opknappe kin. By de FB wist, wol hiel frjemd, nimmen wêr dat appartemint wie. Dyselde FB wie ek sa goed en betelje de sulveren brulloft fan de Kuperussen. En joech, sa lit Keizer witte, mar leafst sa’n tweintich miljoen gûne (hjoeddedei 15,5 miljoen euro) foar it fieren fan it 75-jierrich bestean út.

Hoewol’t it ûnthâld in gatsjepanne is en tsjûgen ûnbetrouber binne, heucht my dat barren noch skoan. It wie in reuseftich feest yn de Ljouwerter Griene Stjer en der is in moai tinkboek fan de FB fan oerbleaun. Mar it neamde bedrach, dat Keizer fan hearren sizzen hat, is fansels ryklik heech, wylst, suver noch slimmer, it bestjoer en de leden fan de FB, net op ‘e hichte wienen. Notabene in koöperaasje dêr’t men heech by opseach. Yn alle gefallen wurdt de persoan fan Kuperus – en ek de skriuwer- yn in krekt wat oar deiljocht set as dêr’t syn neiteam him mooglik yn sjocht. Ik parafrasear dêrmei it sizzen fan Jerôme Heldring yn syn foarôf by de útjefte, yn 1970, fan de oantinkens en deiboeken fan syn heit Ernst Heldring. Dy útjefte is in kreas foarbyld fan in boek dat fertelt wat mooglik ferhoalen bliuwe moast. Mar, sa skriuwt Heldring, de posysje dy’t syn heit by’t libben ynnaam bringt ek foar syn bern beskate ferplichtings -ta iepenbier meitsjen- mei.

Sadwaande witte wy no dat Heldring mannich reputaasje ûntmaskert. Keizer en Kuperus belykje net earlik Ernst Heldring, al is it mar dat dy himsels nei seis jier presidintskip fan de Nederlandsche Handel-Maatschappij, ien fan de twa foarrinners fan de Algemene Bank Nederland, noch altiten gjin bankier doart te neamen. Mar dat nimt net wei dat ek Keizer yn syn kaaisgat-boek in tal nammen ûntmaskert. Want dat bart, ek as men bygelyks noch even neigiet wat Keizer yn 1991 by it -ek al gâns kostjende- ôfskie fan Kuperus seit. Doe priizge er, sa lês ik yn de LC, de orizjinele fisy fan Kuperus op it bankbedriuw en syn krityske opstelling foar moadieuze ūntwikkelings oer. ‘Een solist, een perfectionist, een man met tomeloze energie voor wie 100 procent inzet een bodemtarief was […] een ondernemer van het soort waar Friesland helaas te weinig van heeft gekend. Een pugilist met stijl.’

Fansels, it is allegear krekt wat minder skokkend as men betinkt dat de measte ûndernimmers net froed binne, lykas Ariëtte Dekker yn har resinte treflike stúdzje oer Anton Kröller skriuwt. Keizer neamt yn it selde ferbân dat it oansjen fan bankiers raar achterút buorke is. Se wurde foaral as ynklauwers sjoen. Spitigernôch hâldt de skriuwer him stil as it om de roppigens binnen de FB giet. Ik wit dat it bestjoer fan dy earst noch koöperative feriening it wurk noch fergees die, mar hoe sit dat as de FB yn 1995 in fennoatskip wurdt? En wat kriget Keizer mei om, noch mar krekt 57 jier wurden en mar leafst acht hiele tsjinstjierren by de FB, tenei sûnder jildpine syn hobbies útoefenje te kinnen? Syn opfolger Offringa is sels noch trije jier jonger as er de FB achter him lit. En wat krije de dêrnei kommende en geande lju mei? Soarge de FB noch in bytsje kreas foar yn-, út- en oerfleanende bestjoerders as Beuving, Branbergen, Cramer, Kemperink, Klaasman, Krijnsen, Lekkerkerker of Van Wakeren? Hawar, yn 2012 is it út mei de pret. Sic transit gloria mundi.

Keizer nimt yn it earste haadstik fan syn boek in fjouwertal Fryske kommissarissen fan de keninginne de maat. Hedzer Rijpstra en syn foargonger Harry Linthorst Homan wurde beide te licht fûn. Oer de earste merkt Keizer û.m. op: ‘hij heeft voor Friesland weinig betekend’. Dat wol ik wol leauwe, allinne it sil noch net tafalle om adekwaat sicht te krijen op de betsjutting fan in kommissaris fan de kening(inne). En noch wat oars, hawwe de mannen dy’t nei Rijpstra kamen werklik safolle mear betsjutten? Wat binne feitlik de wurken fan har hannen? Wat kin men winliken noch ferwachtsje yn in tiid fan rûnom deselde profylsketsen en bestjoerskolleezjes dy’t gjin ferlet hawwe fan immen dy’t boppe har útstekt? En is Fryslân, sa’t alle dagen wer bliken docht, net te lyts om werklik grutte dieden en wurken te ferwachtsjen?

Sicht krije op de betsjutting fan in siktaris fan in KfK falt trouwens ek noch net ta, of it moat al wêze dat Keizer it oer it eigen sukses hat, om’t er de posysje fan de KfK al binnen trije jier sa fersterke hat. Dat wol my wol oan, mar it bewiis bin ik net tsjinkommen, of binne it al dy middeismielen en fartochtsjes mei hannelsattasjee’s en East-Europeeske ambassadeurs? Hokker nut hie en hat sa’n Keamer njonken it ûnderhâlden fan it hannelsregister? Ik ha wolris in middenstanner oer dy organisaasje heard dy’t in krekt wat oar ferhaal ôfstuts as Keizer yn syn boek.

Keizer kwalifisearret Linthorst Homan as net al te yntelligint en boppedat min te ferstean. Dat lêste kloppet. De eardere preses fan it Leidsk studintekorps hie in flinke jirpel yn de kiel. De bêste man soe yn 1945 syn beneaming mei te tankjen hawwe, sa tinkt Keizer, dy’t dêrta weromgrypt op in stúdzje fan Arie van der Zwan, om’t er as man fan it Militêr Gesach in rapportsje skreau oer Jan Goudriaan, de president-direkteur fan de NS. Dêrmei docht Keizer Van der Zwan net earlik rjocht en sels wol ik ek net leauwe dat it sa gien is. Dat Goudriaan nei de oarloch net as presidint-direkteur weromkomme mei, leit net sasear oan in brief fan Linthorst Homan en likemin oan it krewearjen fan generaal Kruls c.s., mar hat foaral it resultaat fan de grutte wjeraksel west dy’t de fierdere NS-top fan it alderearste begjin ôf tsjin Goudriaan hat, dy’t yn 1937 as bûtensteander troch Den Haach yn Utert parasjuteard wurdt. Ik tink dat it fan hiel wat grutter belang west hat dat Linthorst Homan nammers al troch syn berte yn it goede fermidden sit en dat Wilhelmina en net te ferjitten Louis Beel, de minister fan Binnenlânske Saken, him en syn fersetsblazoen yn 1945 goed kenne.

Lokkich jilde de kwalifikaasjes dy’t Linthorst Homan en Rijpstra en al dy oaren oan de broek krije net foar Keizer sels. Ik neam hjirfoar al de fear dy’t er himsels, lang om let sels KfK-siktaris, yn it gat stekt as it om it fersterkjen fan de posysje fan de KfK giet. It ferbetterjen fan Keizer syn eigen posysje komt, al foardat de FB yn it sicht komt, oan de oarder as twa VVD’ers him kommissaris fan de keninginne yn Fryslân meitsje wolle. En noch earder wurdt him it boargemasterskip fan Delfsyl tatocht. Fan grutter belang is dat Keizer dúdlik makket dat it sûnder him noch jierren duorre hie ear’t de A32 ferdûbele wie.

As nije FB-topman set Keizer twa wichtige stappen foar de takomst fan dy bank. De earste is it omsetten fan de FB fan koöperative feriening yn in namleaze fennoatskip, en de twadde is it dielnimmen yn Van Lanschot. Mei de earste stap wit Keizer foar himsels de bewûndering fan de ynhierde advokaat en foar de FB miljoenen te fertsjinjen. En de twadde betsjut ek al in geweldige opstekker. De winsten fleane omheech. Soks sjocht elk graach, mar dat dyselde dielname yn it Brabânske bankbedriuw noch raar útpakke soe, bin ik net yn it boek tsjinkommen. Wol dat wat Bert Heemskerk, baas fan dyselde Van Lanschot en letter fan de Rabobank, net slagget, foar Keizer mei syn kennis fan en respekt foar skiednis in makje is. En it hâldt net op, de FB giet de Fryske grins oer en sjoch: ‘Mijn voorspelling kwam uit. Het kantoor werd een succes’.

Ear’t Keizer syn grutste hichten berikt, is it trouwens ek al raak. As syn mem him faker as ien kear sein hat dat de bewaarskoalle der wakker op liket, lit pjut Keizer him úteinlik oertsjûgje om dêr hinne te gean! Is soks mooglik in foarbyld fan dy oare Douwe syn sizzen dat it ûnthâld as in ‘dampend regenwoud’ is? As er letter nei de RHBS op it Saailân giet, hat er gjin eangst foar it eksamen. ‘Dat heb ik ook later nooit gehad.’ Dy skoandere eigenskip komt ek nei foaren as er al foar de beoardieling wit dat syn kandidaatsskripsje in treflik wurkstik is. Letter sil in heechlearaar him oantrúnje om dyselde kandidaatsskripsje foar in proefskrift te brûken. Dy skripsje wie sa goed dat ‘de basis voor een promotie al grotendeels gelegd was.’ Keizer syn proefskrift út 1985, dat trouwens net op syn kandidaatsskripsje weromgiet, wurdt ‘in de vakbladen (en ook daarbuiten) lovend besproken’. En de besprekken fan syn trettjin jier letter yn eigen behear útjûne King Cotton onder zeil, neffens eigen sizzen lyk oan in proefskrift, binne, it is net ûnferwachts, ‘zeer lovend’. Och, wa is net blier mei de blieren? Allinne, Keizer syn boek hie noch krekt wat oan kredyt wûn, as er syn pinne, foaral as it om de eigen kwaliteiten giet, wat faker yn it potsje mei irony en relativearring stippe hie. No bliuwt syn sizzen -yn it foaropwurd- dat it om ferhalen fol irony giet justjes te iroanysk.

Gerrit-Jan Kloosterman wie sa’n fjitich jier ferlyn heechlearaar ferloskunde en gynekology oan de UVA. Fan him is bekend dat er syn studinten by it ôfstudearjen foar idelens, jild en hormoanen warskôge. Keizer hat as sosjaal-geograaf dy fermoanning mooglik net meikrigen. Sadwaande hat er frijút in boek skreaun dat alle omtinken jout oan benammen de earste twa saken. De hormoanen bliuwe, foar safier’t se ymplisyt gjin rol spylje, ûnderbeljochte en dat wurdt oan de ein fan it boek ek net earlik goedmakke mei Keizer syn omtinken foar in noardlik dûnsferbod, balskoppers Leo Beenhakker en Frans de Munck of de mei mear as ien kwaliteit segene konrektriks fan in Ljouwerter middelbere skoalle. Douwe Keizer hat grif noch folle mear te skriuwen, ûntmaskerjen en oardielen. Ik sjoch syn diel II mei niget yn ‘e mjitte.

‘Er viel genoeg te beleven…’, Douwe Keizer. Friese Pers Boekerij, 2015. 460 siden, €22,50

Het bericht Douwe Keizer skriuwt, ûntmaskert en oardielet verscheen eerst op de Moanne.

Dizze boeken bespruts Ernst Bruinsma sneon 19 desimber yn it programma ‘Op en út’ fan Douwe Heeringa. Live fanút kafee De Bak:

– Kamel Daoud, Moussa of de dood van een Arabier. Vertaald uit het Frans door Manik Sarkar. Ambo/Anthos, Amsterdam 2015.

– Willem van Toorn, Emmanuel Querido 1871-1943. Een leven met boeken. Querido, Amsterdam-Antwerpen 2015. www.querido.nl

Het bericht Ernst Bruinsma yn Op en út verscheen eerst op de Moanne.

SYDS WIERSMA & RIK KLAVER – 

No sneintejûn 10 jannewaris 2016 stiet reedridersleginde Atje Keulen-Deelstra sintraal yn Andere Tijden Sport. Under de titel ‘Atje Keulen-Deelstra, triomf van een schaatsmoeder’ fertelt Andere Tijden it ferhaal fan ‘ús Atsje’ oan de hân fan amateurbylden fan partikulieren en út it Fries Film Archief. Bynammen de 16mm-bylden dy’t de Ljouwerter drogist en fotohanneler Piet Plantinga yn 1974 fan it WK froulju allround op Thialf makke binne prachtich.

Atsje út Jirnsum waard begjin jierren santich fjouwer kear wrâldkampioene. Se wie al yn de tritich en mem fan trije bern. De soarch foar har bern lei yn de wintermoannen by har man Jelle en de âlden. It wie doe in unikum yn Nederlân dat in jonge mem sa folslein foar de topsport gie. Unbedoeld waard Atsje in rolmodel yn de frouljusemansipaasje.

Piet Plantinga wie fan de jierren tritich oant de jierren santich aktyf as filmer. Earst hobbymjittich en letter profesjoneel. Hy wie yn dy perioade oansluten by de wichtichste filmrûntes foar filmers yn Fryslân: Film yn Fryslân, de Fryske Filmrounte en de Kleare Kimen. Sa wurke er mei oan ‘Kar út Twa’, de earste Frysktalige spylfilm (1937), filmreportaazjes fan de Alvestêdetochten fan 1954, 1956 en 1963 en fan oare wichtige eveneminten yn de provinsje, lykas de besite fan keningin Juliana en prins Bernhard.

Plantinga, bynamme Piet Pil, wie drogist oan de Sint Jabiksstrjitte yn Ljouwert. Yn de jierren fyftich iepene er syn Fotokino en makke er beropsmjittich ferskate foto- en filmreportaazjes. Hy filme ûnderoaren foar it Reade Krús, makke in filmrige oer it Fryske hynder yn de lânbou, in film oer Fryske ambachten en folkskeunst en oer it Frysk kostúm. De measte fan syn films binne yntusken yn besit fan it Fries Film Archief.

Syn film oer it WK allround 1974, mei de huldiging fan Atsje as wrâldkampioene, is fan útsûnderlike kwaliteit, qua kamerawurk en as sjoernalistike reportaazje. It liket hast wol televyzjewurk, ynklusyf slow motion. Hjirboppe in koarte seleksje fan bylden út dizze film.

‘Atje Keulen-Deelstra, triomf van een schaatsmoeder’, Andere Tijden Sport, 10 jannewaris 2016 om 22.20 oere op NPO 

Het bericht De triomf fan in reedridersmem verscheen eerst op de Moanne.

de Moanne pleatst alle wiken in koarte boekresinsje online fan boeken dy’t in bysûndere yndruk makke hawwe op de besprekkers. Boeken dy’t wizer meitsje, dy’t dy op oare gedachten bringe of boeken dy’tst fan in bysûnder persoan kado krigen hast. De kommende 50 wiken alle kearen in nij besprek. Alle besprekken binne werom te finen yn it spesjaal dêrfoar oanmakke dossier ‘De lêzende mins’.

Ek bydragen fan ús lêzers binne fan herte wolkom. Hasto in boek lêzen dat foar dy ûnderskiedend west hat? In boek dat yndruk makke hat? Faaks omdatst der wizer troch wurden bist, om’t it dy op oare gedachten brocht hat, om’t it dy fernuvere hat of om’tst it kado krigen hast fan in bysûnder persoan? Dyn bydrage is fan herte wolkom op kopij@demoanne.nl.

Dyn resinsje, by foarkar Frysktalich, mei net langer wêze as 500 wurden. Wy fersoargje yn oerlis mei dy de korreksje en eventuele oersetting. Fierder wolle wy dyn bydrage graach yllustreare mei in ‘bookselfie’. Mochtest graach in djipgeander artikel skriuwe, is dat fansels ek tige wolkom.

Het bericht De lêzende mins verscheen eerst op de Moanne.

ELSKE SCHOTANUS –

It Amsterdamske Theater Bellevue hat op facebook as profylfoto in ôfbylding fan aktrise Ali Zijlstra, in foto dy’t ek op it promoasjemateriaal fan de foarstelling Rooftop Memories te finen is. ‘De Friezen komen’, seit de poster: ‘Theater Bellevue verwelkomt een maand lang het Friese theatergezelschap Tryater.’ Yn de Bellevuewike, de lêste wike fan jannewaris, binne net allinne, mei boppetiteling, Thúsfront, In moaie jûn en Heimwee nei Hurdegaryp en in tal nijsgjirrige râneprogramma’s as in ‘Schrijversavond’ mei te meitsjen, alle dagen fan de moanne wurdt boppedat de lunsjfoarstelling Rooftop Memories brocht. ‘Het Lunchtheater is een springplank voor nieuw, debuterend schrijftalent en een proeftuin voor oude rotten.’ Rooftop Memories gie 9 jannewaris yn premjêre, in dei earder besocht ik de lêste try-out yn de smûke Paloni Zaal en wie ik nei ôfrin by it neipetear op it dak.

Soms binne dialogen absurdisdysk en sênes licht-hilarysk en rattelje tsientallen mokken oer de grûn, oare kearen giet it oer fertriet en is it spyljen ferstild wyls op de achtergrûn súntsjes it rûtsen fan weintsjes op in boartersguodachtbaan te hearren falt.

It dekôr wurdt foarme troch in grienmank oan âlde tafels en kasten. Kasten dy’t tagelyk gebouwen binne en de skyline fan in stêd foarmje. Tafels mei ûnder de blêden keukenrollen, gimmelearen mokken, tsientallen leppels, op ien derfan in tillefyzje, tal fan barbies, spûnzen en wat al net mear. It personaazje Cornelis P., in ferlopen figuer yn in stofjas mei in kolbêr deroerhinne en foute fiters yn de skuon, spile troch Peer van der Berg, set twa plestiken popkes op de makette fan in fletgebou, slacht de toetsen oan fan in boartersguodpiano, swaait mei de hannen as wie er de dirigent fan syn ferline. De jongere ferzje fan Cornelis P, brocht troch Eelco Venema, ek de skriuwer fan it stik, ferskynt, as stiet er op it dak, op ien fan de kasten: ‘Ik wil niet leven, ik wil niet dood, vandaag wil ik vliegen!’ Hy fertelt anekdoaten oer syn pake/opa en beppe, oer ferliefd wêze en masturbearje, oer syn klasgenoat Sjoerd Putsje. It draait om de oantinkens, om dy fan de âldere én om dy fan de jongere Cornelis. ‘Jaren verdwijnen als spatwater door de afvoer.’ Om fantasijen giet it ek, oer it fleanen en op de swartwyttillefyzje ferskine bylden dy’t mei fleanen te krijen ha. Langstme sit op it dak, it is ek in plak om dysels fragen oer it libben te stellen en derachter te kommen dat it om it net-witten. ‘Het maakt niet uit. ‘Jout neat.’

De foarstelling is foar it meastepart Nederlânsktalich mei flarden Frysk. Dêr wurdt boartlik mei omgien. It moaie famke mei de grutte eagen dat op in stuit opdûkt, immen út Cornelis syn ferline: ‘Ik drink graach kofje.’ Cornelis: ‘Dus u spreekt ook een beetje Fries.’ ‘In bytsje.’ Dan wer wurdt der út en troch in wurd Frysk yn de tekst ferfrissele, dan wer wurdt de oersetting, hânskreaun op foly, tagelyk mei de sprutsen tekst projektearre op in stik karton, oare kearen docht taal der net ta en giet it folle mear om de toan dêr’t de strekking wol út te achterheljen is. Soms binne dialogen absurdisdysk en sênes licht-hilarysk en rattelje tsientallen mokken oer de grûn, oare kearen giet it oer fertriet en is it spyljen ferstild wyls op de achtergrûn súntsjes it rûtsen fan weintsjes op in boartersguodachtbaan te hearren falt. Fleurich wurdt it publyk as Cornelis en it famke dûnsje op muzyk út de jierren fyftich – ‘for dancing, soon becomes romancing’ – mar sa’n sêne kin samar einigje yn diggels en ûnrêst. Op in stuit ferwyt it famke Cornelis ‘melancholisch geouwehoer’ en giet se de konfrontaasje oan: ‘Waarom spring je niet gewoon?’ Sysels ommers is net mear as in herinnering: ‘Heb ik dan geen echt leven?’

Mei’t Rooftop Memories einiget yn in sêne wêryn’t de jonge Cornelis en it famke tegearre it dak opklimme – Vliegen! – krijt it stik in iepen ein.

De ein, sa docht tidens it neipetear op it dakterras ûnder lieding fan regisseur Tatiana Pratley bliken, wurdt ferskillend ynterpretearre. Dêrmei, en mei oanpassings dy’t tidens eardere try-outs makke binne, is it stik sa’t it wêze moat en kin Amsterdam Rooftop Memories genietsje.

Het bericht Se gûlde dikke tranen – Tryater yn Amsterdam verscheen eerst op de Moanne.

RYNK BOSMA – 

Mar leafst njoggen meter breed en sân meter heech is de tekening fan Tjibbe Hooghiemstra dy’t hy makke hat foar de Roel Oostraseal yn de fernijde Lawei yn Drachten. ‘Sterrenhemel in oktober’ sa is de namme fan it wurk dat neffens Hooghiemstra yn it YouTubefilmke dat der makke is, “Een groot raster is waarbij de sterrenbeelden zijn uitgespaard.” Hy hat it makke yn in ‘roes van strepen trekken’ en de wize fan wurkjen is in skaaimerk fan syn wize fan wurkjen: “Ik werk op de muziek van één cd die wekenlang wordt gedraaid. Wat ik maak zijn geen verkeersborden waarvan je direct ziet wat het is.”

Hooghiemstra neamt it in hiel stil byld dat de minsken oan it tinken set, ek al is it allinnich mar om út de Lawei wei dochs efkes nei boppe te sjen, nei de echte stjerren. Hooghiemstra is net in man dy’t lyts tinkt as je sjogge nei de tema’s yn syn wurk, ûnder oare de see, de stjerrehimel of de Oerknal.

Yn syn atelier yn Lieveren is alles strak ynrjochte, der is net in soad te sjen dat de tinzen ferdwale lit troch oerstallige dingen as boeken of cd’s. Hooghiemstra is in bytsje ferslaafd rekke oan de jazzmuzyk en wikenlang hat hy de klanken fan Miles Davis yn de earen. Bûtenút troch de grutte ruten in lânskip wêr’t beammen en griene greiden elkoar ôfwikselje, it liket de Trynwâlden hjir wol, soene je hast sizze.

Foar de yn 1957 yn Tytsjerk berne Hooghiemstra in fertroud lânskip dus. De lúkse fan no stiet fier ôf fan de tiid dat Hooghiemstra oan it Flokhernepaed yn Mûnein om húsmanne yn in wenning wêr’t neffens de wet it buordsje ‘Onbewoonbaar’ op stie. Ek yn jierren is it mei rom fjirtich gâns in skoft lyn. “Wy hienen noch in húsketonne en op sneons sutele ik foar Bakker Beetstra yn Hurdegaryp bôle út.” Troch de wike reizge Hooghiemstra fan 1976 ôf nei Grins, nei Minerva, de akademy foar byldende keunst.

Yn 1982 wie it klear by Minerva, Hooghiemstra hie doe in skoft nuvere baantsjes, konsjerzje by it Arbeidsbureau yn Ljouwert bygelyks, “Moarns tusken sân en njoggen oere moast ik de kofje klear ha en dat wie it, en fan tsien oere ôf oan it wurk yn myn atelier yn it suvelfabryk yn Gytsjerk.” Sa’n tritich jier hat Hooghiemstra syn atelier op de souder fan it fabryk oanhâlden.

De lêste fiif jier stiet de fotografy sintraal by Hooghiemstra mei in haadrol foar de see yn al syn foarmen. “Dat hat my altiten yn de besnijing hân, yn 2010 ha ik myn master helle yn Gent en dêr krige ik de kâns om mei in skip troch it iis. Sjoch as jonkje al woe ik nei it Maritiem Instituut Willem Barentsz op Skylge.” Hooghiemstra krige de kâns op in Dúts koopvaardijskip fanút Emden om trije wike op see te gean. “Ik hie echt myn plak op dat skip, ik wie de keunstner en ik trof it mei in aparte kapitein dy’t piano spile en ek sels tekene. Sa krigest mei de echte see te meitsjen. Net mei liende erfaringen wurkje is foar my wichtich. It Waad is neat foar my, in ‘modderpoel’ sûnder echte golven.”

Oan omtinken hat Hooghiemstra gjin brek, foaral oer de grinzen fan Nederlân is syn wurk te sjen. Tokio, Belfast, Miami en New York, neam mar op. Tichter by hûs is der ek wurk yn it Stedelijk Museum en it Rijksmuseum yn Amsterdam te finen. “Sjoch ik bin ek al hiel lang dwaande en wurd folge troch bygelyks AkzoNobel Art Foundation en it Teylers Museum yn Haarlem. Dy ha al wurk fan my, mar wolle wol graach op de hichte bliuwe en oankeapje wat ik meitsje.”

Yn 2016 sil der fan 2 july ôf in grutte fototentoanstelling te sjen wêze yn trije sealen fan it Fries Museum. “It tema is fan grut nei lyts, fan Oerknal nei no. Ik kaam in jier lyn yn Ingelân in soad yn in hûs wêr’t de Ingelske lânskips- en seeskilder William Turner (1775-1851) ek kaam. Dêr hingje tolve ‘Turners’ sûnder glês en dat is unyk. Dêr ha’k foto’s ticht op de ferve fan makke.” Eddy Marsman sil de teksten skriuwe foar in boek oer de tentoanstelling dat útjûn wurdt troch Utjouwerij Waanders. De ferneamde Ingelse seeskilder wie oant snein trije jannewaris te sjen op de grutte útstalling ‘Gevaar & Schoonheid – Turner en de traditie van het sublieme’ fan Museum De Fundatie yn Zwolle. Ek wie dêr in foto fan twa by trije meter te sjen fan Hooghiemstra.

De Fryske seeskilder Wigerus Vitringa (1657-1725) krijt in plak mei in eigen skilderij op de tentoanstelling yn it Fries Museum. “Vitringa hat de see sa ticht skildere, dy stuit hast werom fan it doek. Ik ha foto’s fan details fan dat skilderij makke, ast dy foto’s sjochst liket it as wiene it bylden fan ûnderwetter.”

De sângrûn en de beamwâlen fan Lieveren komme tichte by it lânskip fan de Trynwâlden. Fryslân ticht om hûs hinne, nuver genôch hat Hooghiemstra noch nea in tentoanstelling makke mei Fryslân as tema. “Ik tocht fan ik ha noch nea wat mei Fryslân dien.” Dat sil dus oars, yn it ramt fan CH 2018 sil der in tentoanstelling yn Museum Belvédère yn Oranjewâld komme mei de Fryske Wâlden as tema. “Mei foto’s, bylden en skilderijen wêrby de Fryske Wâlden sintraal steane. Dêrnei giet de tentoanstelling nei Keulen, Tokio, Belfast, Amsterdam en Dublin.” Dus úteinlik yn tinzen dochs efkes werom op it Flokhernepaed yn Mûnein mei in tentoanstelling dy’t toant hoe grut de wrâld ûnderwilens wurden is foar Hooghiemstra.

Het bericht Tjibbe Hooghiemstra rjochtet him no foaral op fotografy verscheen eerst op de Moanne.

HENK TE BIESEBEEK – 

Ofskie fan David Bowie

Look up here, I’m in heaven/I’ve got scars that can’t be seen/
I’ve got drama, can’t be stolen/Everybody knows me now

Efterôf kin je de ko yn ‘e kont sjen. Fansels hat David Bowie op syn alderlêste single Lazarus de eigen dea al oankundige. Look up here, man, I’m in danger /I’ve got nothing left to lose. As ik op de eksposysje ‘David Bowie is’ yn it Grinzer museum de clip bij de titelsong fan syn nije CD Black Star mei alle oandacht besjen kin, sjoch ik dat it net kloppet. Oan de dûnspaskes troch datselde lichem leit it net. Ek de outfit is wer kreas fersoarge. Mar it gesicht is net de master himsels. It is te giel, te meager. Goed, by de presintaasje fan it album Station to Station yn 1976 wage de Thin White Duke ek net mear as 45 kilo. Mar dit is oars. Dit is in oare David Bowie. Something happened on the day he died/ Somebody else took his place, and bravely cried.

Moandei 11 jannewaris, 06:30 oere. Goeifreondinne Rennie, sjoernaliste bij it AD makket my wekker mei in app op myn mobyl. ‘David Bowie is overleden’. Dat kin net, dat mei net. Is ek net sa. Alle oare Nederlânske media swije ommers noch. Mar op syn eigen Facebookside lit soan Duncan Zowie Jones witte: January 10, 2016 – David Bowie died peacefully today surrounded by his family after a courageous 18 month battle with cancer. Krekt trije dagen nei de offisjele útjefte fan syn nije album Black Star. Dat kin net, dat mei net. Bowie moat my earst noch by de hân nimme troch syn nije tekstenlabyrint. Oars reitsje ik it paad noch bjuster.

Goeifreondinne Rennie, sjoernaliste bij it AD makket my wekker mei in app op myn mobyl. ‘David Bowie is overleden’. Dat kin net, dat mei net. Is ek net sa. Alle oare Nederlânske media swije ommers noch.

As skoaljonge fan 17 jier mei de elpee Aladdin Sane ûnder de earm nei de kapperssaak fan Nan Bulthuis. De hilariteit is grut as ik de hoes iepenklap. In androgyn wêzen mei de hannen op beide heupen sjocht de wrâld útdaagjend oan. Skean oer it gesicht rint in bliksemskicht, it hier stiet rocht oerein op ‘e holle, read. De nekke bedutsen, mar de earen frijknipt. ‘Dat lykt wel in wiif juh, fine dyn ouders dat wel goed?’ It kin my net skele. Making love with his ego Ziggy suckes up into his mind. René fan Nan doart it wol oan. Hy pakt in plastik hânboarstelke mei wol hûndert skerpe plastik pintsjes en skuorret dat oer de stoepe stomp. Alle moarns moat ik tenei in healoere earder fan it bêd ôf om myn hier te föhnen sadat de kuif oerein stean bliuwt. Mar it is slagge. Ik bin de earste jonge yn Ljouwert mei in Bowie-kapsel!

Bowie hie dus al oardel jier kanker. Black Star is syn ôfskie fan syn fans. Look up here, man, I’m in danger/I’ve got nothing left to lose. Benammen dat lêste fielt mear as in ferlies. De man dy’t my makke hat ta wa’t ik bin, dy’t tidens myn skoaltiid mear ynfloed hân hat op myn grutwurden as ús heit en mem, dy’t syn tearste gefoelens dielde yn ús ferset tsjin de boargermaatskippij, dy hat syn fertriet no net mei ús diele wold. Oh no love! you’re not alone. No matter what or who you’ve been, I’ll help you with the pain. You’re not alone. Gimme your hands. Wis, ik hâld dyn hân fêst, mar do litst my stean. Hoe sil ik moarn fierder gean?

Fjouwer jonges telt ús Bowie-clan op dit stuit. Krekt santjin jier, mar as it heal kin gean we yn pak nei skoalle. Ien each opmakke. As hommage. Want de helden fan Bowie binne ús helden: Is there life on mars Anthony Burgess? As ik werris justjes te let op skoalle kom, reagearret de skeikundelearaar grimmitich: ‘Kun je nu niet gewoon eens een keer in spijkerbroek op school komen?’ Fansels net, want wy binne oars. We lêze allinne literatuer mei in haadletter, hâlde net op by it ferplichte Catcher in the Rye, mar sykje yn obskuere boekewinkeltsjes nei fergetten wurk fan J.D. Salinger. Poëzij hat ús foarkar en we komme dêrfoar yn lytse stúdzjegroepkes bymekoar. We slaan klasgenoaten mei sitaten om ‘e earen. Nimmen doart it yn humor tsjin ús op te nimmen. Wy behearskje de korrizjearjende oertreffende trep.

Wy nimme ús Bowie-húswurk oars wol serieus. Komt in nije LP fan de master út, dan moat ien fan ús skoaltsjeskûlje om alfêst bij De Put in eksimplaar te keapjen. Op de studintekeamer fan Rixt (in kammeraat dy’t op Amelân wennet) sitte we tusken de middei dan allegear om syn koffergrammofoan. Station to Station. Wild is de wind. We bestudeare de teksten, skatte wat de bestjutting wêze kin. Fergelykje mei eardere albums. Rixt heakket ôf. Bowie is him te benypt, The Thin White Duke te Germaansk. In Hitler-mannetje. Mar wa hâldt wa de spegel foar? The return of the thin white duke/throwing darts/in lover eyes.

Under de yndruk set ik in berjocht op myn Facebook-side. Mei in foto fan mysels as 17-jierrige Bowie-fan. Yn pak. En krij daliks reaksjes: ‘Bijna religieus Henk.’

Optein kom ik 10 desimber werom fan de eksposysje ‘David Bowie is’ yn it Grinzer museum. As sjoernalist mocht ik by de offisjele iepening wêze. In útstalling fan 300 objekten út de sammeling fan 75.000 foarwerpen fan de master sels. In prachtich oersicht fan de karrière fan David Bowie yn alle fasetten. De tekstskriuwer/dichter, de komponist, de muzikant, de arranzjeur, de ûntwerper, de artyst … Under de yndruk set ik in berjocht op myn Facebook-side. Mei in foto fan mysels as 17-jierrige Bowie-fan. Yn pak. En krij daliks reaksjes: ‘Bijna religieus Henk.’ ’Onze bewondering voor jullie kwam ook voort uit angst om anders gekwetst te worden, Henk.’ Rjocht út it hert is yn alle gefallen de reaksje fan âld-klasgenoat Jaap M, no in suksesfol muzikant: ‘Oh Henk, wat haatte ik je toen. Nu niet meer hoor …’

Barbera sit achter by my op de fyts. De eks fan myn bêste freon. Moat kinne. Bowie hat paden sljochte, grinzen ferfage litten. Tinke we. Ik sjong Five Years, ien fan de moaiste nûmers ea. Saw you in an ice-cream parlour/ drinking milkshakes cold and long/ Smiling and waving and looking so fine/ don’t think you knew you were in this song. Barbera jout gjin krimp. ‘Het is net alsof ik Bowie zelf hoor zingen’, is har replyk. ‘Ik vraag me werkelijk af of je zelf nog wel weet wie je bent.’ Au.

De klap fan de portier op myn wang liicht der net om. Louis syn earm wurdt omdraaid. We wurde rimpen út de Ljouwerter diskoteek Vat 69 ferwidere. Op lêst fan Siebe O. himsels. De DJ draaide Golden Years fan Bowie dus kamen wy yn ús outfit de dûnsflier op. Wite pakken dit kear. Mei sulverblau eachskaad. En o ja, ien pinkneil lakt yn parelmoer. Neffens de hoarekabaas soene de normale besikers ús net aksepteare. Wy dûnsje mei mekoar en flirte mei de froulje fan oare manlju. Foar ús soart binne oare gelegenheden. Mar it giet net om ús. Wy sette júst doarren foar oaren iepen, dy’t sels net doare. Lit se mar rabje. We litte it folk achter ús. Louis hat ommers kaarten regele foar it earste konsert fan David Bowie yn Nederlân. Hy stiet 7, 8 en 9 juny yn de Rotterdamske Ahoy-hal. Wy sille freed.

Yn de lêste seal boppe yn it Grinzer museum moetsje ús bern David Bowie as performer yn optima forma. Op grutte skermen docht Bowie syn namme as muzikale kameleon alle eare oan en hopt fan glamrock fia soul, funk en elektroanyske muzyk nei de fleurige dûnsdisco fan Let’s Dance. Se binne ûnder de yndruk. Ek in jongfeint fan 18 en in famke fan 15 jier âld stean iepen foar in alsidige artyst as Bowie. En ek it album The Next Day, de ûnferwachte comeback nei alve jier, mei der wat dat oanbelanget wêze. Opluchting by de heit. It ferhaal David Bowie is dus noch net út. Dat docht bliken as nei de yntroduksje fan de single Black Star op freed 8 jannewaris it album mei deselde namme presinteard wurdt.

Efterôf is it maklik praten. David Bowie wol op weardige wize ôfskie nimme fan syn fans. Fansels. Something happened on the day he died/spirit rose a metre and stepped aside/somebody else took his place, and bravely cried.

En mei in knypeach stjoert er ús oan ‘e ein dan dochs wer dat labyrint yn fan syn teksten. Seeing more and feeling less/Saying no but meaning yes/This is all I ever meant/That’s the message that I sent. It ferlies is der net minder om.

Het bericht Nothing left to lose verscheen eerst op de Moanne.

De Pennel-app foar lêzers èn skriuwers is live! Upload dyn ferhaal of gedicht. En lês, lústerje en beoardielje alle moannen fiif nije fragminten. De Pennel-app is fergees te downloaden foar iPad en Android tablets. Mear witte oer de Pennel-app? Besjoch de webside.

De Pennel app wol op in tagonklike wize in grutter publyk yn ’e kunde komme litte mei Frysktalige boeken, ferhalen en gedichten.

Lêzers fertsjinje skriuwers
Lêsto graach Frysktalige boeken? Komst graach yn oanrekking mei Fryske poëzij? Miskien soesto sels wolris in resinsje skriuwe wolle? De Pennel app biedt skreaune en sprutsen teksten fan skriuwers dy’t harren wurk (noch) net fia in útjouwer publisearje, mar wol graach harren wurk lêze litte wolle. Alle moannen stean der fiif nije tekstfragminten klear om lêzen, belústere en beoardield te wurden.

Skriuwers fertsjinje lêzers
Hasto wolris wat yn it Frysk oan it papier of it byldskerm tabetroud? Tinksto der wolris oan om it op te stjoeren nei in útjouwer of sels te publisearjen? Dan soe it ynstjoeren fan dyn tekst nei de Pennel app in moaie earste stap wêze kinne. De app biedt (aspirant) skriuwers en dichters in poadium en bringt harren wurk ûnder de oandacht fan lêzers en útjouwers.

De Pennel app wol op in tagonklike wize in grutter publyk yn ’e kunde komme litte mei Frysktalige boeken, ferhalen en gedichten. De app is in ynisjatyf fan Buro KLEI, yn gearwurking mei kultureel opinyblêd de Moanne en is ta stân kommen mei finansjele stipe fan de Provinsje Fryslân.

Het bericht De Pennel-app is live! verscheen eerst op de Moanne.