Quantcast
Channel: de Moanne
Viewing all 1693 articles
Browse latest View live

Machteld van Burens losbraak uit het figuratieve

$
0
0

ELSKE SCHOTANUS – 

Machteld van Buren, beeldend kunstenaar, woont samen met de dichter en essayist Peter van Lier in de voormalige zuivelfabriek van Marrum. Is het werk uit de beginperiode van haar carrière postmodern en figuratief, momenteel vervaardigt zij indrukwekkende doeken waarop abstracte, met acrylstift aangebrachte lijnenspelen zijn te zien, gelaagd werk waar je als toeschouwer naar kunt blíjven kijken.

 

De kunstenaar herschikt de doeken, toont hoe de werken één doorlopend geheel vormen. Nu en dan trommelt zij Hettinga op. Flarden van het gedicht zijn op het werk aangebracht, in zijn fraaie, maar nagenoeg onleesbare handschrift.

 

Zo verging het ook de schrijver-dichter Eeltsje Hettinga, toen hij haar expositie What does your soul look like, eind 2016, in Melklokaal voor hedendaagse kunst in Heerenveen bezocht. Kort daarvoor was hij, met drie andere Friestalige dichters – Elmar Kuiper, Sytse Jansma en Grytsje Schaaf – gevraagd een bijdrage te leveren aan de installatie Visual Poetry, het project van gastcurator Frank den Oudsten, dat een plek krijgt in Lân fan Taal, onderdeel van Leeuwarden-Fryslân als Culturele Hoofdstad van Europa in 2018. De installatie zal bestaan uit vier acht meter lange, draaiende banen, met daarop gedichten/teksten van het viertal. Al had Hettinga wel een idee waar hij, als het om het visuele karakter van zijn bijdrage ‘SeeWegen’ gaat, naar toe zou willen, voor de uitvoering zocht hij de samenwerking met een beeldend kunstenaar.

 

De kijker moet omhóóg
Aan de wand van Machteld van Burens ruime atelier hangen de acht doeken, werk dat in stijl overeenkomt met wat zij in Melklokaal liet zien. De kunstenaar herschikt de doeken, toont hoe de werken één doorlopend geheel vormen. Nu en dan trommelt zij Hettinga op. Flarden van het gedicht zijn op het werk aangebracht, in zijn fraaie, maar nagenoeg onleesbare handschrift. ‘Er moet spanning in,’ zegt Machteld van Buren, ‘een bepaalde complexiteit.’ Op een van de doeken zijn banen plakband aangebracht, daartussen, zo is de bedoeling, zal Hettinga in blokletters de woorden ‘Au musée’ – de titel van het gedicht – aanbrengen. Op een ander doek valt een strofe te lezen, door hem, duidelijk leesbaar nu, met acrylstift geschreven, door haar voorzien van schaduwranden. “Woorden glijden door het beeld heen. Er moet nog wel wat gebeuren. Zie je die trapstructuur daar? Als de tekst er eenmaal staat, werk ik er achter langs, dan komt er beweging in, de kijker moet omhóóg.”

Workshops maken deel uit van het project, Machteld van Buren woonde twee ervan bij. “De eerste was puur informatief, over beeld en taal. Heel interessant, over Dada, Kurt Schwitters, John Cage en andere avant-gardisten. Bert Looper (directeur van Tresoar, evenals Ernst Bruinsma betrokken bij het visuele poëzieproject e.s.) is een wandelend kunsthistorisch boekwerk, heel prettig. Tijdens de tweede workshop werden de ideeën en de schetsen besproken. Het was vrij laat dat ik bij het project werd betrokken, dus heb ik voorgesteld om dicht bij de techniek van mijn huidige werk te blijven. Men had er alle vertrouwen in.”

In een eerder stadium hing Hettinga’s gedicht, door de kunstenaar op grote vellen uitgeschreven, aan de wand van het atelier om de teksten in zich op te nemen. ‘(…) Oer Quatrebras ried ik / troch sliepende en deade doarpen / de Wâlden yn, in waaien / bûke de beammen; (…)’ [1] ‘Zoals het daar hing, leek het gedicht wel een sprookje. Ik zag een bos voor me en hoorde er stemmen in. Maar het beeldwerk is geen letterlijke vertaling van de tekst.’ Nu de doeken nagenoeg klaar zijn, zijn de vellen verdwenen. Op een van de wanden staan wel de woorden ‘Do, bliksem, kom út ’e klaai wei [2]’, een taalgrapje van Eeltsje Hettinga over het vaak voorkomen van modder en klei in de Friese kunst.

 

Collages
Het is niet voor het eerst dat Machteld van Buren met een dichter samenwerkt. Met Peter van Lier maakte zij twee dichtbundels. Voor Bodemsanering (2008) maakte zij tekeningen, Wisseling van de wacht (2011) is een combinatie van poëzie en collages. Een beeldend dichter noemt zij hem, niet alleen als het om de tekst gaat, maar ook om hoe hij deze op de pagina’s plaatst, met veel witregels en regelafbrekingen. Samen hebben zij ook het project Circus Europe opgezet. Dichters uit verschillende landen werden gevraagd een gedicht te schrijven bij een collage over een Europees land. In de werken, waarvoor kaartmateriaal, verschillende papiersoorten en foto’s zijn gebruikt, toont zij de landen als dieren die symbool staan voor het betreffende land: spreeuwen voor België, mieren voor Nederland, dolfijnen voor Noorwegen. Er zijn nu vijftien landen in beeld gebracht; of de reeks voltooid wordt is nog niet zeker. “Ik zit zó goed in mijn nieuwe werk nu dat ik even geen tijd heb voor Europa. Toch, ik zou het iedere kunstenaar aanraden om collages te maken. Door het maken van collages kon ik losbreken uit het figuratieve. Het is heel speels, het schuiven met beelden die al betekenis dragen en die je met elkaar kunt laten botsen. En: er is altijd wel ergens een raar winkeltje in de buurt waar je tijdschriften op de kop kunt tikken voor beeldmateriaal. De boekenboot in Hallum bijvoorbeeld is fenomenaal.”

 

De postmoderne tijd
Haar vader was militair in Nederlands-Indië. “Na terugkeer gaf hij les aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Veel oud-militairen kwamen in Nederland in het beveiligingswerk terecht, zo werkte een vriend van hem als beveiliger bij het Rijksmuseum. Tijdens een bezoek liet de man een suppoost komen die mij en mijn broers rondleidde. Dat maakte grote indruk. Vooral toen ik als klein meisje opkeek tegen Het Joodse bruidje van Rembrandt. Wat ik toen vooral zag was de verfmaterie waaruit de handen en de jurk bestonden. Ook nam mijn vader mij voor het eerst mee naar het atelier van een kunstenaar, mijn tweede intense ervaring met het kunstenaarschap. Op negentienjarige leeftijd ging ik naar de St. Joostacademie in Breda, maar lang duurde dat niet.”

Ze wilde weg uit Brabant en kwam in Amsterdam terecht. Na twee jaar Rietveldacademie vertrok ze vervolgens naar Amerika en belandde in de muziek. Muzikaal als ze is, speelt zij diverse instrumenten, onder meer vibrafoon, en zij kwam er, met haar toenmalige partner, in de jazzscene terecht. “Ik vond het wel aardig, blijkbaar had ik er ook wel gevoel voor, want ik werd gevraagd, maar zou ik erin door willen gaan, dan moest ik nog heel wat leren. De beeldende kunst trok mij meer. Wat ik wel van die tijd overhield, was dat je ook iets met anderen samen kunt doen. Als beeldend kunstenaar werk je vaak alleen.”

Na haar terugkeer uit Amerika, in ’86, deed zij drie jaar lang de postacademische opleiding aan de Rijksakademie in Amsterdam. “Het was de postmoderne tijd toen ik er begon. Ik had er een eigen atelier en ik kwam er allerlei interessante mensen tegen. Waar ik het meest van leerde was dat je in hun belevingswereld kwam. Jan Fabre, Emo Verkerk, Marlene Dumas en Ansuya Blom heb ik er leren kennen.” Na de opleiding werkte zij figuratief. Er ontstonden manshoge werken in acryl en contékrijt met daarop de held uit haar jeugd, de hond Lassie, minutieus afgebeeld, de vacht uitlopend in draperingen om een sokkel heen. Daarna beeldde zij kangoeroes af, dieren die zij, toen zij enkele jaren in Antwerpen woonde, vanuit haar achterraam kon zien in de aangrenzende dierentuin. Zij toonde deze dieren in gewaden zoals die te zien zijn op Italiaanse renaissanceschilderijen.

Vanuit Antwerpen – “een hele toffe stad met de kunstscene die toen losbarstte” – ging zij terug naar Amsterdam, maar ditmaal ervoer zij de stad algauw als verstikkend en vertrok naar Friesland. “Mijn broers vragen mij: wat doe je daar toch tussen de koeien. Het buitenleven trok altijd al, hier kan ik ademen, voel ik mij vrij.”

 

Een soort energie
Hoewel Machteld van Buren door de jaren heen altijd heel secuur, heel minutieus werkte, voor haar bijdrage aan de groepstentoonstelling A portrait show nam zij de aansteker ter hand. Op tafel, in het woongedeelte, liggen de werken klaar om naar Melklokaal gebracht te worden. Al is de thematiek verwant aan die van haar solo-expositie What does your soul look like vorig jaar en komt ook in de ‘portretten’ het lijnenspel terug, de uitwerking is een heel andere. In deze portretten gaat het om het laten zien van iemands eigenheid: Machteld van Buren verzamelde al haar persoonlijke gegevens zoals verschillende instanties die hebben vastgelegd in gecodeerde taal: inlogcodes, DigiD, telefoon- en bankrekeningnummers, enz. De vellen, uitgeprint in kleurechte verf, vertonen brandvlekken. Waar een brandgat zit, duikt, erachter, een tweede blad op, vol nummers en codes: aan het systeem valt niet te ontkomen.

Over de expo van vorig jaar zegt zij: “Hoe verwerken we de dingen in het bewustzijn. Het is een soort energie, lastig letterlijk in taal te vatten. Het gaat niet om het uitbeelden van iets concreets als een boom of een gezicht, maar om het verwerken van allerlei indrukken die tegelijkertijd plaatsvinden. In het hoofd beweegt alles snel door en over elkaar heen, intens en chaotisch. Tijdens de tentoonstelling was er niemand die vroeg: Wat bedoel je? Mensen kwamen met interpretaties die heel dicht aansloten bij wat ik bedoelde.”

 

 

[1] Fragment, vertaald: ‘(…) Via Quatrebras reed ik / door slapende en dode dorpen / de Wâlden in, een waaien / beukte de bomen (…)’

[2] Kom uit de klei. ‘wei’ (weg, vandaan) wordt uitgesproken als ‘waai’.

Het bericht Machteld van Burens losbraak uit het figuratieve verscheen eerst op de Moanne.


Foto-oprop ‘De lêzende mins’

$
0
0

Ek in moaie ‘lêzende mins’-foto? De redaksje fan de Moanne siket foto’s foar de fotorubryk ‘De lêzende mins – De lezende mens′. De foto-opdracht is in frije opdracht mei as tema ‘De lêzende mins’. Alle bydragen ferskine online en de moaiste ynstjoerings nimme wy op yn ús blêd.

Meidwaan? Stjoer dyn bydrage oan de rubryk ‘De lêzende mins’ nei reaksje@demoanne.nl en wy nimme sa gau as mooglik kontakt mei dy op.

 

 

 

Het bericht Foto-oprop ‘De lêzende mins’ verscheen eerst op de Moanne.

Nûmer 2

$
0
0

De Lêzende Mins, Jo de Schiffart
Redaksjoneel, Ernst Bruinsma
Kollum, Karen Bies
Kollum, Nieske Ketelaar
It bêste fan deMoanne.nl
Ynterview, Elske Schotanus, Huub Mous, Oeds Westerhof
Muzyk, Arjan Hut, Michelle Samba
Portfolio, Gijs Dragt
Ynterview, Arjanne Nijp, Nynke de Jong
Poëzij, Jetze de Vries
Proaza, Aggie van der Meer
Ynterview, Karen Bies, Eelco van der Lingen
Essay, Bert de Jong
Sinjalemint, Tseardsje Tsjantel
Resinsje, Nikolaj Bijleveld
Skiednis, Oebele Vries
Portret, Romke Toering, Bert Jan Bootsma
Poadiumkeunst, Zander Lamme, Nynke Heeg
Skiednis, Bertus Mulder
Ynterview, Marita de Jong, Ferdinand de Jong
Poëzij, Arjan Hut
Reisferslach, Hein Jaap Hilarides
Kollum, Tatiana Pratley

 

In abonnemint op de Moanne kostet €40,00 jiers (bûtenlân €50,00). Abonneminten rinne lykop mei it kalinderjier en kinne opsein wurde foar 1 jannewaris. Nimme jo in jierabonnemint geandewei it jier, betelje jo nei rato. In proefabonnemint foar twa nûmers kostet €10,00.

Sykje jo in aardich presintsje? Tink dan ris oan in kado-proefabonnemint op de Moanne. Foar €10,00 stjoere wy de twa earstfolgjende nûmers fan de Moanne nei de persoan oan wa’t jo dy kado jaan wolle. Jo krije dan wer in presintsje fan ús. Klik hjir foar de spesjale oanbieding.

Binne jo stiper fan de Afûk, Tresoar of de Fryske Akademy? Nim dan in abonnemint tjsin in redusearre taryf. Om fan dizze regeling gebrûk te meitsjen, nimme jo kontakt op mei ien fan krektneamde ynstellings. Hawwe jo oars noch fragen oer in abonnemint op de Moanne, mail dan nei: abonnemint@demoanne.nl.

Het bericht Nûmer 2 verscheen eerst op de Moanne.

John on the run

$
0
0

GERBEN DE VRIES –

Emigraasje, flechtlingen, yntegraasje, it binne de grutte wurden fan dizze tiid. Hjoed-de-dei wurdt der faak negatyf oer de flechtlingeproblematyk skreaun. Der soene benammen ‘gelukzoekers’ by sitte, ekonomyske flechtlingen, dy’t har heitelân ûntflechtsje om hjir in better bestean op te bouwen. Dit skeat my sa yn ’t sin doe’t ik lêsten in nijsgjirrich boekje trochlies. It wie skreaun troch in man dy’t him John neamde. Eenige jaren in Amerika. Van Gaasterland naar Indiania en Californie. It ferskynde yn 1888 by Hepkema yn it Fean. It ferhaal stie earst as feuilleton yn Hepkema’s krante, dat sadwaande.

 

De lânferhuzers namen somtiden de gekste dingen mei. Lykas it âlde wyfke út Bitgum dat behalve in sek poerbêste ierappels fan de klaai ek in koai mei in ljurk by har hie.

 

In bytsje in ûngrypbere man, dy John dy’t eins Jan E. de Jong hjitte. In wat nuvere man yn in nuvere tiid. De agraryske krisis sloech nei 1880 hurd ta, benammen ek yn Fryslân. Tsientûzenen minsken koene gjin wurk fine en rekken oan ‘e swalk. De gestichten fan Veenhuizen yn Drinte sieten fol mei wurkleazen dy’t har leaver oppakke lieten foar bidlerij of skoaierij. Yn in lân sûnder sosjale foarsjenningen wie in bestean yn Veenhuizen te preferearjen boppe honger en ellinde. Dat aspekt hat Susan Jansen yn har Pauperparadijs helaas net meinaam.

Der wie ek in oare útflecht mooglik, nei it lân fan Dream en Winsken. Dat wie doe noch de bynamme fan Amearika. In enoarm, leech lân. Goed, der wennen wat hinderlik oanwêzige Yndianen, dy’ t noch yn 1876 generaal Custer skalpearre hiene nei de Slach by Little Big Horn. In pear jier letter sieten al dy Yndianen yn reservaten. Nei dat lân woene in protte Friezen graach emigrearje. Yn maaie 1882 bygelyks sammelen hja har yn De Lemmer en ek John wie der by. Hy sinjalearre minsken út hiel Fryslân, fan de Klaai oant de Wâlden en ek út Gaasterlân, dêr’t er sels weikaam. De lânferhuzers namen somtiden de gekste dingen mei. Lykas it âlde wyfke út Bitgum dat behalve in sek poerbêste ierappels fan de klaai ek in koai mei in ljurk by har hie.

 

Bonnefoai
Fan de Lemmer gie it nei Rotterdam en doe fan Antwerpen nei oare kant fan it wetter.  Yn totaal ferfierde ‘De Nederland’ yn fjirtjin dagen sa’n 700 minsken nei New York. Underweis stoar in Dútser dy’t dêrnei yn in seildoek yn de oseaan smiten waard. John hie yn Burgum mei de skriuwer Tjibbe Gearts van der Meulen oer emigraasje sprutsen. Tjibbe hie krekt yn 1881 yn Noard-Amearika west. Dy syn broer wachtte har op yn New York . Frjemd genôch liet John – in bakkerssoan út Sleat, ûntduts ik letter – him hielendal net út oer de fraach wêrom’t er sels nei Amearika woe. Hy fertelde wol dat oaren fee en lân en sels de gouden earizers ferkocht hiene om de oertocht te beteljen, wat al wiist op de krisis yn de lânbou. Mar it hat der alles fan dat er sels mear it type ‘gelukzoeker’ wie, dy’t op de bonnefoai it aventoer socht.

Yn alle gefallen hie John him net echt taret, seker net wat dy oare taal oanbelange. Hy spruts gjin wurd Ingelsk doe’t er troch Vandermeulen – sa’t de namme fan Tjibbes broer yn Amearika skreaun waard – op de trein nei Indiania set waard. Indiania dus, sa’t er de steat Indiana neamde. Yndianen wennen der doe al net mear. Der wennen mear Friezen, dat dêr woe er hinne. De trein stoppe foar him yn it plak Goshen. Oft John it plak Goshen  assosjearre hat mei it âldtestamintyske ‘land Gosen’ wit ik net. Oer it geloof like der yn dy tiid yn Fryslân hast in boargeroarloch út te brekken, mar John sprekt der mei gjin wurd oer.

 

Piebe Swart
De oankomst wie hilarysk. John hie gjin idee welke rjochting er út moast om in man mei de namme Piebe Swart te finen. Dêrom gong er mar op it perron sitten, stuts in sigaar op en skonk himsels in glês meibrochte jenever yn. Kom der no ris om, hear ik partylju sizzen. It is yndied gjin byld fan ‘I pity the poor emigrant’, om mei Bob Dylan te sprekken. It iennichste wat John dêrnei betinke koe, wie wat mei de swiere koffers omrinne en elkenien freegje wêr’t dy Swart wenne. ‘Piebe Swart?’ ‘Piebe Swart?’ Bylden fan minsken dy’t de wei nei it asylsikersintrum freegje , skimerje yn de fierte. Pas neidat John acht oeren lang om ‘e nocht socht hie, kaam er in Dútser tsjin dy’t him it paad wize koe. John joech sels ta dat at er wat mear Ingelsk leard hie, hy yn in oere teplak west hie. Of hie er dochs dy hiele flesse soldaat makke?

Ek by Piebe Swart die bliken dat John mear it type ‘gelukzoeker’ wie. Swart siet by de ûnderwiisynspeksje en wie net faak thús. Swarts frou spriek allinnich mar Ingelsk, mar John die net bot syn  bêst de taal te learen. Leaver gong er om mei oare minsken dy’t út Gaasterlân kamen, út Wikel, Balk en Harich. Dy sprieken noch geef Frysk, wylst har bern inkeld Ingelsk koene. It wurd ‘beppe’ wisten se noch wol. En Jan waard al gau John neamd. Oer yntegraasje sprutsen.

Mar mei John kaam it by eintsjebeslút allegear goed. Hy hie in aventoerlik libben, reizge ôf nei Kalifornië. Letter wurke er sels by de oanlis fan it Panamakanaal. Yn 1887 kaam er eefkes wer werom yn Fryslân, mar it ferbliuw yn Amearika hie him skoan foldien. Yn july 1888 gie er werom nei de Nije Wrâld.

Het bericht John on the run verscheen eerst op de Moanne.

It plak fan Willem Schoorstra

$
0
0

FREDDY SCHELTEMA & PAUL DE BRUIN 

It is tiisdeitemiddei, ein novimber en wy ride nei it Noarden. It is de meast tryste dei fan it jier. De wyn is súdwest mei krêft sân en it is gjin momint drûch. De loften binne griis en tsjuster. Koade giel. We passearje Stiens. “Wat in kloatewaar”, bromt Paul. In frachtwein mei oanhinger rydt foar ús en swalket fan lofts nei rjochts. De rutewiskers kinne it wetter hast net ferwurkje. “Wa wol hjir wenje”, ropt myn sjauffeur as wy by Hijum/Feinsum achter in trekker ride. It keale lân is swart en wiet. Blije, Ferwert, Marrum. “Hjir hâldt de wrâld op”, skodhollet Paul. De drek en stront makket de dyk glêd. Holwert, âlde seedyk, Ternaard. “Eindbestemming bereikt.” We stappe it hûs yn fan Willem Schoorstra. Skriuwer fan û.o. Swarte Ingels en Redbad. It is behaachlik waarm en de kofje pruttelet.

 

As ik hjir oan it skriuwen bin en it wol efkes net, dan pak ik in boek fan bygelyks Homerus en lês ik dêr in stik yn. Dat jout my wer ynspiraasje en enerzjy.

 

Willem, wêr binne we hjir?
“We steanne yn in romte fan myn hûs, dy’t de bern altyd neame ‘Heit syn hok’. Dit is it hokje, it is noch gjin twa by twa meter, dêr’t ik myn skriuwen doch.”

Wat makket dit plakje sa spesjaal?
“Dit lytse keammerke hat alles wat ik noadich bin. Hjir steane de boeken, dy’t my dierber binne. As ik hjir oan it skriuwen bin en it wol efkes net, dan pak ik in boek fan bygelyks Homerus en lês ik dêr in stik yn. Dat jout my wer ynspiraasje en enerzjy. En yn dit hokje is it ek in stik stiller as yn de húskeamer. Al moat ik sizze, no’t de bern út ‘e hûs binne, sit ik ek wol oan de keukenstafel te wurkjen.”

Jim wenje yn Ternaard. Wy seinen ûnderweis: hjir hâldt de wrâld op.
“No, dat fine wy wol meifalle. Wy wenje hjir mei nocht. Dat komt miskien ek, omdat ik hjir berne bin. Yn de jierren tachtich ha wy yn de ‘grutte stêd’ Dokkum wenne. Dat wie ek net ûnaardich, mar dochs woenen wy ús bern opgroeie litte op it plattelân.”

Ik sjoch hjir yn dit lytse hokje in Marshall gitaarfersterker stean. Makkest hjir of harkest hjir ek nei muzyk?
“Ik ha yn dizze romte in soad gitaarspile. Dat wie yn de tiid dat ik yn in band siet. De fersterker stiet hjir noch, mar de gitaar is fuort. Ik ha him útliend oan myn soan. Fierders ha ik nea muzyk oan as ik oant it skriuwen. Ik skriuw yn stilte.”

Dit is dyn plakje. Moat der ek noch wat feroare wurde?
“Nee, dit moat moai sa bliuwe. Foar my meie der noch wat mear boeken by en wat fleskes. Ik ha in samling fan nuvere drankfleskes.”

Paul hat de foto makke en wy sitte oan de keukenstafel. We prate oer tatoes (“Ik lit der noch wol in pear sette, ús dochter is tatoeëarder.”), klimaatferoarings (“Yn Yslân sjochst de gefolgen pas. It giet hurd achterút.”), it grutkapitaal (“De NAM boarret hjir sels yn it doarp! We stride in striid, dy’t wy net winne kinne.”), it geloof (“De earste sin yn de Bibel kloppet al net.”), en harren reis nei û.o. de Odintempel yn Denemarken.

Nei in pear noflike oerkes stappe wy mei tsjinsin wer de kjeld yn. Ternaard is sa gek noch net: it giet ommers om de minsken, dy’t der wenje en harren ferhalen. En dêr ha je soms net mear foar noadich dan in hokje fan 2 by 2…

Het bericht It plak fan Willem Schoorstra verscheen eerst op de Moanne.

Koos van der Sloot (1953 – 2018)

$
0
0

Op moandei 19 febrewaris ferstoar keunstner Koos van der Sloot (1953 – 2018). Yn it dossier ‘Koos van der Sloot’ alle stikken dy’t earder yn ‘de Moanne’ ferskynd binne oer it libben en wurk fan Koos van der Sloot.

Koos van der Sloot yn in ynterview mei Marita de Jong begjin ferline jier: “De eieren horen bij het landschap van mijn jeugd. Een ei draagt verleden, heden en toekomst in zich. Het is een metafoor voor de tijd. Je zou kunnen zeggen, dat ik er eigenlijk al mijn hele leven mee bezig ben. Ik ben fulltime met mijn werk bezig, wil iedere keer iets nieuws bedenken, mezelf niet herhalen. Daar ben ik veel te nieuwsgierig voor. Soms weet ik van te voren welke kant ik op wil, soms verras ik mezelf. Ik heb haast, er valt nog zoveel te ontdekken. De zoektocht is nog lang niet ten einde.”

 

Het bericht Koos van der Sloot (1953 – 2018) verscheen eerst op de Moanne.

Novelle fan in teloargong

$
0
0

EELTSJE HETTINGA

Ongezocht Ongeluk van Peter Handke is it boek dat my in klassiker wurden is. Sa by de jierren lâns haw ik it mear as ien kear lêzen. Soms kom ik it samar wer tsjin, lykas ferline wike doe’t ik, op ’e siik nei de ergens yn ’e hûs omslingerjende dichtbondel Het gesticht fan Menno Wigman, ynienen, boppe yn de boekekast Handke lizzen seach, Wunschloses Unglück sa’t de oarspronklike Dútske titel seit.

 

Elke uiting van een zelfstandig vrouwelijk leven gold in dit landelijk-katholiek milieu toch al als voorbarig en onbeheerst.

 

Ik lies it foar it earst op in simmerske middei, krekt tweintich, thús, yn it appelhôf, en waard omtrint ferplettere troch de beskriuwing fan de tragyske skiednis fan in frou dy’t fermeald rekket yn de benyptens fan in troch boargerlikens en katolisisme tekene plattelânsmiljeu yn Eastenryk.

Handke, sels fan Eastenrykse komôf, beskriuwt net inkeld, hy reflektearret ek, kear oan kear, op it skriuwen sels, en bringt dêrby ûnder oare de ûnfolsleinens fan de taal op it aljemint, de taal dy’t de werklikheid net dekt, de taal dy’t altiten te let komt, benammen as it oer dy grouwélige oangelegenheden giet dy’t yn de tiid sa koart binne dat se foar wurden folslein ûngrypber bliuwe.

 

Ferfrjemding
Ongezocht Ongeluk is yn wêzen in oanklacht tsjin in troch earmoede en konservatisme tekene plattelânsmienskip, dêr’t elk bestean as ‘yndividu’ sjoen wurdt as in flok, lit stean dat in frou, yn dit gefal Handke syn mem, as famke in kâns krijt om oan dat alles ferstikkende, troch klasse en godstsjinst fergiftige libben te ûntkommen. ‘Zelf had zij zich iedere toekomst al vroeg uit het hoofd gezet.’ (s.65)

It laach fan boeren dêr’t se út wei komt, giet net allinnich yn de earste Wrâldoarloch fallyt, mar sil ek dêrnei noch in kear oer ’e mûtse gean. In oplieding sit der net yn. It garjen en sparjen fan kapitaal (as in jin bewissigjen tsjin de takomst) is wichtiger. Noch as famke noch as frou wint se harsels de selsstannigens dêr’t se oait fan dreamde. Systematysk is se de ûnderlizzende partij. “Elke uiting van een zelfstandig vrouwelijk leven gold in dit landelijk-katholiek milieu toch al als voorbarig en onbeheerst.” (s. 31). Se trout, wurdt ferret en bedondere, trout opnij, set harsels mei har man, in dronkenlap mei tûzen en ien ambachten, yn de stêd nei wenjen. Earmoede. Húslik geweld. Ungelok, ûngemak en fernedering. Elke foarm fan seksualiteit in hûdfol skamte. “Ze werd een neutraal wezen, vervreemdde van zichzelf in de dagelijkse rompslomp.” (s.37)

Stadichwei glidet se wei yn it like swarte as mankelyk meitsjende besef, dat der gjin ûntsnappen is oan har troch klasse en skiednis tekene miljeu. Finzen yn in houlik sûnder útsjoch, wêryn’t sels de bern har hieltyd minder treast en wille bringe, einiget it libben lang om let yn klearebare iensumheid. “Zij was, zij werd, zij werd niets” (s.42) of sa’t it letteroan noch in kear werhelle wurdt, as se, siik en te’n ein, pleage wurdt troch helske pinen yn ’e holle. “Het persoonlijke lot, indien dit zich al ooit als iets eigens had ontwikkeld, werd tot op kleine restjes in dromen onpersoonlijk gemaakt. (…) ‘individu’ was dan ook slechts bekend als scheldwoord.” (s.49)

Se dwaalt troch de bosken, mar der is gjin plak, gjin rêst. Somtiden fynt se wat fan harsels werom by de skriuwers dy’t se lêst, Dostojewski, Gorki en letteroan Faulkner, mar “de literatuur bracht haar niet bij van nu af aan aan zichzelf te denken, maar beschreef haar dat het daarvoor intussen te laat was.” Gjin dream dy’t rêdt. Folslein ferlern, berôve fan alle sels dat noch weardichheid jout, waard har it allinne mar bestean ta in marteling. ‘Zoals in een dierentuin lag daar de vleesgeworden animale verlatenheid.’ (s.75)

 

De taal, altyd te let
Geandewei it ferhaal ûnderbrekt de skriuwer Handke hieltyd faker datjinge wat er beskriuwt, bewust as er himsels is fan de ûnmooglikheid om, as it nypt en wedernypt, werklik wat te sizzen oer de essinsje fan it libben en wêzen fan syn haadpersoan, syn mem. Se bliuwt yn taal ûngrypber. “De zinnen storten neer in iets duisters en liggen door elkaar op het het papier. (…) ‘Iets onbenoembaars’, heet dat vaak in verhalen, of: ‘iets onbeschrijfelijks’, en ik houd dat meestal voor luie uitvluchten; maar in dit verhaal gaat het nu werkelijk om het nameloze, om sprakeloze seconden van ontzetting. Het gaat over momenten waarin het bewustzijn een schok krijgt van afgrijzen; over schriktoestanden zo kort dat de taal voor altijd te laat komt.”

 

Ongezocht Ongeluk (oarspr. Wunschloses Unglück), Peter Handke, oersetting Martin Mooij, 107 siden, Arbeiderspers, Amsterdam, 1973.

Het bericht Novelle fan in teloargong verscheen eerst op de Moanne.

De verborgen schoonheid van Morandi

$
0
0

DIRK VAN GINKEL

Museum Belvédère in Heerenveen toont de komende maanden het verstilde werk van de Italiaanse schilder Giorgio Morandi (1890-1964). Morandi wordt wel een painter’s painter genoemd. Een kunstenaar die door vakgenoten zeer gewaardeerd wordt. Dat gaat in elk geval op voor de Friese schilder Jan Snijder, die diepgaand door Morandi is beïnvloed. Een blik op Morandi door de schildersogen van Snijder.

 

Schoonheid zit in degene die kijkt, niet in de dingen. Morandi schilderde de schoonheid in hemzelf.

 

Jan Snijder wacht me op in de deuropening van zijn atelier in Drachten. “Kijk eens goed naar deze kleuren”, zegt hij, en wijst op de witte deurpost en het vuil-okeren stucwerk van de buitenmuur. Dan loodst hij me mee naar binnen waar op een tafel een boek ligt, opengeslagen bij wat hij zijn favoriete Morandi noemt: een compositie van twee potjes en een kan, iets links uit het midden, en rechts daarvan een wat achteloos geschilderde schaduwpartij. “Precies dezelfde kleuren, zie je wel. En dat zalmrose vind je terug in die stoel daar. Die heb ik destijds speciaal in die Morandi-kleur geschilderd.” Wat je noemt een bijzondere binnenkomer.

 

Introvert expressionisme
Jan Snijder leerde het werk van Morandi kennen toen hij eind jaren tachtig  in de leer was bij Gerriet Postma, een Friese abstract expressionist die in Groningen woonde. Snijder werkte in die tijd, net als Postma, in de geest van Willem de Kooning. Maar hij ging zich bezinnen op zijn schilderstoekomst, nadat iemand hem een tentoonstellingscatalogus van Morandi had laten zien.

“Ik zag in dat boek het ene stilleven na het andere. Er kwam geen eind aan. Ik dacht aanvankelijk: wat moet ik ermee? Maar in de weken daarna bleven er maar beelden van dat werk in mijn hoofd opkomen. Er was echt iets gebeurd met me. Die mediterrane kleuren, die levendigheid, dat expressieve kwastwerk en tegelijk die verstilling… Ik noemde het voor mezelf introvert expressionisme en voelde me daarmee diep verwant.”

 

Het Onzegbare
Snijder laat werk zien dat hij in die tijd maakte: studies op het bescheiden Morandi-formaat. Hij probeerde te achterhalen hoe de Italiaan zijn kleuren samenstelde. Gaandeweg werd hem ook duidelijk waar het Morandi eigenlijk om te doen was. En dat was niet een realistische weergave van die steeds opnieuw geschikte werkelijkheidjes van serviesgoed.

“Als iemand zijn hele leven naar potjes zit te kijken, zoals Morandi, dan voel je wel aan dat hij eigenlijk met iets anders bezig is. Het gaat om iets wat daarachter ligt, om het wezen der dingen. Als ik naar zijn werk kijk, dan zie ik een schilder die het Onzegbare wil uitdrukken. En dat probeert hij op alle mogelijke manieren te doen, vandaar dat voortdurende herschikken van objecten. Ik ervaar bij zijn werk iets heel authentieks, iets dat heel zuiver is. En ook iets vitaals. Altijd maar zoeken, zoeken, zoeken.”

Daarbij ging Morandi volledig voorbij aan wat er in de kunst en in de wereld gebeurde. Hij was bezig met een hyperpersoonlijke queeste. Morandi kwam zijn huis – waar hij samen met zijn zussen een leven lang woonde – nauwelijks uit. Zijn atelier was zijn domein, geen mens mocht er naar binnen. En al helemaal niet om er schoon te maken. Snijder vertelt dat de ‘verdoezelde’ kleuren van de Morandi-schilderijen zijn terug te voeren op de geweldige hoeveelheid stof die er op de potjes was neergedaald. Als hij ze herschikte, dan deed hij dat door zijn vingers heel voorzichtig aan de binnenkant van de objecten te plaatsen en ze zo op te pakken. Want daardoor bleef de stofjas prachtig mooi zitten.

 

Krakkemikkige elegantie
Het lijkt een hele stap van het abstract expressionisme van De Kooning naar het verstilde stilleven van Morandi. Maar dat valt wel mee, zegt Snijder.

“Wat Morandi deed, stond ogenschijnlijk haaks op waar ik mee bezig was, maar eigenlijk maakte hij alles alleen maar stiller en eenvoudiger. Het lijken wel potjes en kannetjes die hij schildert, maar eigenlijk zijn het kleurvlakken die in een bepaalde verhouding staan tot elkaar. Daarmee is het werk eigenlijk abstract. En daarbij is het zo levendig, gepassioneerd en expressionistisch geschilderd! Morandi zat eindeloos te kijken naar die potjes en ze te schikken en te herschikken. Maar als hij de juiste opstelling eenmaal gevonden had en het licht was goed, dan kletste hij het allemaal zo op het doek. Zoeken naar het moment dat alles samenvalt en dan razendsnel kwasten. Dat verklaart die krakkemikkige elegantie, dat naïeve. Eigenlijk is het heel ruig allemaal. Daarom spreek ik liever ook niet over stillevens. Het is veel meer. Oh man, ik heb daar zoveel van geleerd.”

 

Schoonheid
Als Jan Snijder een van zijn Morandi-boeken dichtslaat, blijkt daaronder een schetsboek te liggen met aantekeningen voor ons gesprek. In een reeks steekwoorden vatte hij samen wat Morandi voor hem betekent. Schoonheid staat er niet tussen.

Morandi was niet op zoek naar schoonheid, hij beleefde schoonheid, zegt Snijder.

“Weet je wat het is? Schoonheid zit in degene die kijkt, niet in de dingen. En dat is wat er bij Morandi aan de hand is. Hij schilderde de schoonheid in hemzelf. Hij had alleen iets nodig om dat in de fysieke wereld te brengen en dat waren die potjes. Af en toe keek hij naar buiten en dan zag hij een stadsgezicht of een landschap. Die schilderde hij dan ook, maar hij is op z’n best met die potjes.”

Het bericht De verborgen schoonheid van Morandi verscheen eerst op de Moanne.


Dûnsjend hout mei te min klean

$
0
0

RYNK BOSMA

Ek yn Mantgum mochten de boaten net farre en dat wie yn de oanrin nei de foarstelling De man dy’t hout dûnsje liet yn de Mariatsjerke tige spitich. Want sa moasten de besikers de moaie tekst fan it Intochtslied ‘Zomaar een dak boven wat hoofden/deur die naar stilte openstaat’ fan Huub Oosterhuis misse. De ynlaste kuier gie troch in nijbouwyk fan Mantgum en ek dat wie spitich want it âlde doarp Mantgum mei dy grutte en monumintale hûzen bleau sa bûten byld.

 

Uteinlik is in heal bline frou de wiiste yn it gefjocht tusken ‘sentiment en moderne tijd’ as sy oan de ein seit ‘hjir dûnset it libben’ en gelyk hat sy want wêr’t ferskil fan miening is, wurdt libbe. As beswier kin neamd wurde dat it ferhaal rûnom dat dûnsjend hout betiden oer te tin iis giet.

 

In kuier mei in ferhaal oer houtbewurker Hermannus Berkenbijl dy’t trije jier wurke hat oan it houtsnijwurk yn de Mariatsjerke fan Mantgum. Mei de boat fan Ljouwert brocht hy mei syn feinten de houten opdracht teplak. Dat barde tusken 1778 en 1781. It smiet net allinnich moai houtwurk op mar ek wol wat sinten want Berkenbijl ferhuze nei de opdracht nei in nij hûs.

De yn 1752 berne Berkenbijl mocht mar 35 jier wurde, mar doe’t hy by de Aldehou begroeven waard, liet hy wol in dochter nei, Geertruida dy’t begjin njoggentjinde iuw troude mei in Zelle. En wa’t Zelle seit, tinkt oan Margaretha Geertruida, ferneamd ûnder de namme Mata Hari. Sy soe in oerpakesizzer west ha. En sa kaam de ferbining dûnsjend hout ta stân.

Dat hout krige yn de tsjerke stâl troch figurative dûns dy’t syn wei fûn tusken de minsken fan de moderne tiid en de minsken dy’t de wearde fan it ferline bewarje wolle. De ‘bonte knaagkever’ bedriget it bewurke hout fan Berkenbijl en de fraach is wat te dwaan. In fier, jeugdich famyljelid fan Berkenbijl wol alles behâlde wylst oaren tinke oan in moderne 3D-printer.

Tusken dizze stammenstriid troch jout de dûmny mei treastende, bibelske teksten de tsjerketsjinst noch wat foarm. It giet oer it ‘replacement van het houtwerk’ sa’t de ferkeaper fan de 3D-printer seit. De moderne manager mei syn ‘would be’ Ingelsk wurdt sa op de hak naam. De jonge timmerman Berkenbijl fan Ljouwert, in ‘over…over… en over…’ famyljelid giet der foar lizzen. Keunst, wat is it wurdich? Sa stelt men de fraach. Dêr tuskentroch de dûmny dy’t in plakje frijhâlde wol foar de ynfloed fan God yn it moderne libben.

Uteinlik is in heal bline frou de wiiste yn it gefjocht tusken ‘sentiment en moderne tijd’ as sy oan de ein seit ‘hjir dûnset it libben’ en gelyk hat sy want wêr’t ferskil fan miening is, wurdt libbe. As beswier kin neamd wurde dat it ferhaal rûnom dat dûnsjend hout betiden oer te tin iis giet.

Oan de oare kant is it de mins dy’t yn dizze foarstelling it houtsnijwurk fan Berkenbijl ta libben bringt mei dûns. It is Mantgum dy’t it ljocht rjochtet op de wearde fan it rike ferline yn harren eigen fermidden. Dat de tekst ynhâldlik wol in oerjas brûke koe, mei gjin beswier wêze want wie Mata Hari ek net op har bêst mei in bytsje klean oan?

Het bericht Dûnsjend hout mei te min klean verscheen eerst op de Moanne.

Watt de Wolk of zo is het dorpsleven

$
0
0

WILLEM WINTERS

De wolkenlucht is een soort plafond [-] Gijsbert van der Wal – Wijd open ogen

Laaghangende wolken, ze komen vaak voor en meestal weten ze zich uit deze benarde positie te werken. Dat valt niet mee, want op de grond is een wolk net zo onbestuurbaar als een walvis op het strand.

 

Toen kwam dat ‘vervelende’ jongetje van zopas en zei: ‘Ik weet wat. In Leeuwarden staan twee beelden voor het station. Bij bepaald weer slaat er een machine aan die mist maakt. Misschien kunnen we die machine lenen en hem op zijn hardst aanzetten en dan voorzichtig onder de wolk een aantal ventilators aanzetten.

 

Watt – zo heette de wolk waar dit verhaal over gaat – redde het niet. Hij was gegrepen door een pesterige windvlaag in een duikvlucht geraakt en met veel lawaai gedeeltelijk op een dorp terecht gekomen. Er stak van alles in zijn lijf en soms zelfs er dwars doorheen. De toren van de kerk en de schoorsteen van de oude zuivelfabriek waren diep in Watt’s zachte lijf  doorgedrongen. Watt verloor op die plaatsen veel water, hij was ernstig lek gestoken. De bewoners kwamen hun huizen uit. Watt beperkte hun zicht, de mist van Watt was erg dicht, en hij  overspoelde het dorp met tranen.

 

Zelfs buren zagen elkaar niet meer staan, wel riepen ze elkaars namen: “Kees, ben je daar, is het goed met je? Kan ik wat voor je doen?”

Wolken zijn niet kwaadaardig, maar ze zijn vaak de oorzaak van allerlei rampspoed waar zij zelf machteloos tegenover staan.

Zolang zij hoog door de lucht zeilen kan hen weinig gebeuren. Zelfs al botsen ze in volle vaart tegen elkaar – dat botsen valt heel erg mee – dan slokt hooguit de grotere wolk de kleinere wolk op. Of eigenlijk is het meer een in elkaar schuiven wat er dan plaatsvindt.

Even later kunnen ze weer los van elkaar raken.

Anders wordt het als de wolken een electrische lading krijgen – onweerswolken – dan worden ze gevaarlijk. Maar ook daar kunnen ze niets aan doen, het overkomt hen.

 

Zo kent het wolkenbestaan naast zijn vrolijke kanten ook zijn minder leuke tijden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de wolkentaal deze dubbelheid in een aantal spreekwoorden tot uitdrukking komt:

Eltse wolk hat in sulveren râne

Der komt in skip mei soere apel’s oan

 

Er was nu een groot aantal mensen op de been. Ze zochten elkaar voorzichtig op en allemaal praatten ze over de neergekomen wolk Watt.

– Zo kan het niet langer, zei de een.

– Er moet een verbod komen voor wolken om boven steden en dorpen te zeilen.

– Weet je wel hoe groot sommige wolken zijn?

– Die kunnen nergens heen!

– Wat is laaghangend, dat is niet overal hetzelfde, beweerde iemand.

– Hoe bedoel je dat?

– Dat is toch eenvoudig; in een bergachtig gebied heb je soms wolken op bijvoorbeeld 200 meter, daaronder geen mist, daarboven… mist. Een weg over een bergrug, gaat op en neer, dus…

– Ja, ik begrijp het, zei de vraagsteller.

– Hoe kunnen wij hem helpen?

– Ik weet niet, misschien kunnen we hem oppompen als een ballon.

Haha.Wat een idee, een wolk oppompen!

– Ja, lach maar, er was een kunstenaar [Hans Arp – Die Wolkenpumpe] die een wolkenpomp had.

Nog een dame mengde zich in het gesprek:

– Groningers hebben het over de wolkenfabriek, dat is de suikerfabriek, die spierwitte wolken uit de schoorsteen laat ontsnappen.

– Het klinkt als luchtfietserij, zei een jong kereltje, dat zich gauw uit de voeten maakte toen een paar lieden korte lontjes bleken te hebben. Door de stress van het moment waren die vrijwel opgebrand.

– Naar mijn mening, sprak toen een heer, komen we er zo niet uit, We zullen heel praktisch moeten zijn. Welke vragen kunnen we stellen en hebben we bijpassende antwoorden?

  1. waaruit bestaat een wolk?
  2. is dat reparabel en zo ja, hoe dan?
  3. hoe lang houdt een laaghangende wolk het uit? Hebben we binnen die tijd een oplossing?

 

De antwoorden kwamen na wat heen een weer gepraat al gauw. Een wolk bestaat uit waterdamp, die heeft weinig samenhang. Je kunt er niks aan vastmaken of aanhaken.

Toen kwam dat ‘vervelende’ jongetje van zopas en zei: ‘Ik weet wat. In Leeuwarden staan twee beelden voor het station. Bij bepaald weer slaat er een machine aan die mist maakt. Misschien kunnen we die machine lenen en hem op zijn hardst aanzetten en dan voorzichtig onder de wolk een aantal ventilators aanzetten. Ik denk dat de wolk dan op een soort bed van waterdamp komt te liggen en heel, heel kalm aan komt Watt omhoog. De gaten in zijn lijf zullen zich vullen zich met mist .

 

– Zo’n jongen toch…wie had dat van zo’n oproerkraaier verwacht…

– Er zit blijkbaar wel een portie gezond verstand onder die schedel.

 

Twee mannen meldden zich om met een vrachtwagentje naar Leeuwarden te gaan. Het waren bekwame chauffeurs die langzaam naar de stad reden.

– We hebben nog een mistmachine als reserve, die kunnen jullie wel lenen voor een paar uurtjes, zei de wethouder Verkeer en Fontein.

 

Terug in het dorp, werden de mannen met het vrachtwagentje  met applaus begroet! Ze installeerden de machine, terwijl de overige mannen in het dorp alle apparaten verzamelden waar maar een ventilator in zat. Toen begon het aftellen: 1-2-3.

De machine spuwt prachtige witte en vrij dichte mist.

Na ruim een uur lijkt er beweging in Watt te komen, er vaart een trilling door het wolkenlijf. De dorpelingen moedigen de wolk aan: hup Watt! Water Watt… Watt,Watt,Watt…

En ja, zoals het deftige heertje uitriep:

Kijk, kijk, de wolk komt onmiskenbaar omhoog! Tijdens die woorden springt een kikker in zijn keel, het gemoed schiet hem vol, hij pinkt een traan weg… eh, ehh, ehhehu.

Het bericht Watt de Wolk of zo is het dorpsleven verscheen eerst op de Moanne.

Prate yn de leechte fan in nije wrâld

$
0
0

ARJAN HUT

De bondel ‘Hingje net alle klean op deselde kapstôk’ ferskynt rûchwei in jier neidat Tsead Bruinja beneamd is ta Dongeradichter. Ien fan de gedichten, it lange ‘foarlopich lân’, wurdt in pear kear yn de wike fan it OBE-paviljoen ôf op de Aldehou projektearre. De twatalige útjefte (Fry/NL) is opmakke as in hantlieding, ynklusyf it budzjetpapier dêr’t de fersen op printe binne.

 

Wat opfalt, seker ast de Aldehou-projeksje sjoen hast, binne de hazzen dy’t yn meardere fersen opdûke. Se wurde sketten, mar wolle net stjerre.

 

Foargonger Binnenwereld Buitenwijk stiet fol mei assosjative poëtyske kollaazjes, spontaan en kreatyf fan karakter. Lykwols, nei de ein ta ferlieze de fersen oan spanning en gearhing, as binne it ‘b-kantsjes’ dy’t as boanus taheakke binne. Kapstôk giet dan wer in hiel ein strakker fan start, mei in rige fersen dy’t ûnder de titel ‘yn de kjeld in freon fine’ wol as aparte fersen presintearre wurde, mar wêrfan’t de earste fjouwer suver ien trochgeande tekst foarmje.

It wurd op himsels wurdt in plak om te wenjen, it klinkt as in echo fan Slauerhoff. Mar wennet men yn jins eigen wurd of yn de wurden fan in oar? Wurd en wûne ha yn de earste gedichten in ferlykbere funksje. Minsken diele in taal, men wennet yn inoars wurden en wûnen. Net allinne wurdt yn de kjeld in freon fûn, mar ek ‘yn it soer in sibbe’. Oft Tsead dat by it skriuwen ek yn de holle hie, wit ik net. Op it stuit dat ‘fan de grûn ôfskie’ nommen wurdt (it ferhaal fan de fleanende ketter Simon wurdt oanhelle) rjochtet de dichter de instruksjetaal oan himsels en klaut in nije wûne iepen.

de ienfâld fermannichfâldigje / it publyk net ûnderskatte / en mei de klû begjinne (s. 14)

De lêste twa teksten yn it skift binne ‘Dongeradichten’, ien oer pater Titus Brandsma yn it konsintraasjekamp en Wikseltonge, dêr’t it grutste gelyk en it âldste gelyk tsjinmekoar oer setten wurde, om te einigjen mei in oarlochsliet oer ien dy’t de striid oerlibbet. Brandsma stoar yn de oarloch, hy wie ien dy’t minsken holp, ferbûn en warskôge tsjin maatskiplike opstokelerij. Is wikseltonge in fariaasje op wikseltosk? Kin men wurden weromnimme, de molketong ûntgroeie?

Konkreter wurdt Bruinja gauris net. Ek net yn ‘foarlopich lân’, in tekstkomposyje fan meardere siden dêr’t er nei eigen sizzen besocht hat taal dy’t bylden opropt te mijen, en yn hannelings te skriuwen. Krekt as oar wurk fan Bruinja krijt it gedicht dêrmei wat profetysk, lykas de kwatrinen fan Nostradamus. Men kin der in soad yn lêze. It fers feroaret mei de lêzer mei en makket sa syn libbene ambysje wier. De tekst en de projeksje binne makke yn oparbeidzjen mei Jules van Hulst (bylden) en Herman van Veen (muzyk). It totaalpakket fan de projeksje op de Aldehou (omjouwing en seizoen spylje dan ek nochris mei) is ferfrjemdzjend en betsjoenend. As ‘keale’ tekst op budzjetpapier bliuwt ‘foarlopich lân’ ek oerein, al driget hjir en dêr in oerstreaming. Troch de taal ienfâldich, de strofen koart en de opbou iepen te hâlden, jout de dichter hâldfêst.

Wat opfalt, seker ast de Aldehou-projeksje sjoen hast, binne de hazzen dy’t yn meardere fersen opdûke. Se wurde sketten, mar wolle net stjerre. Op side 24 seit it ‘ik raas werom / dat ik yn myn fel sit / as ik net strûpt bin‘, in typysk (Wâld-)frysk antwurd op de fraach ‘wêr bist?’, dat ek wer past by de hazze.

Ut en troch ropt Bruinja de geast fan oare Fryske keunstners-om-utens op. By it lêzen fan ‘te faak mien ik’ hear ik de stim fan Arnold de Boer (Zea), it hie sa in ferske op syn plaat ‘Moarn bin ik dea’ wêze kinnen. Twa kear in skeanprinte strofe fungearret op it each as refrein, dêr’t de dichter op in foar him typearjende wize it tema twatalichheid oansnijt.

elk krijt syn taal / en de macht dêroer / ik krige twa / ik krige de nacht deroer (s. 22)

Yn ‘ik hearde mar net’ wurdt in relaasje sketst op in wize dy’t tinken docht oan de ultrakoarte ferhalen fan Nyk de Vries, dy’t krekt as de Boer en Bruinja ek nei Amsterdam tôge. In wintermearke mei fjoer, iis en stjerren. Der sit in dúdlike ferhaalline yn, it hat in tûke útsmiter, wat it ta ien fan de meast tagonklike en pakkende gedichten út Kapstôk makket. Ek de roadmovie-yn-de-foarm-fan-in-gedicht ‘beamstronk’ ropt by my de toan fan De Vries op.

De Fryske gedichten steane hieltyd oan de linkerside en oan de oare kant de Nederlânsktalige wjergaders. It is opfallend noflik om se ek sa troch te lêzen. It werlêzen yn in oare taal helpt om gryp te krijen op it wurk. De klû bliuwt likegoed faak in iepen terrein, of in iepen wûne om yn de terminology fan de bondel te bliuwen. It werlêzen fielt yn wêzen as draait men dêr in ferbân omhinne.

Krekt hiel ferheljend opskreaun is de myte ‘sy kaam foar in houlik’, dat it hiele lêste skift beslacht. In frou en in bern mei read hier spiele oan. In geastlik beheinde jonge wennet mei syn heit allinne. In Amsterdammer is de drokte fan de stêd ûntflechte (eins it tsjinoerstelde fan de dichter sels!) en wennet oan de waadkust. Mar geandewei begjinne de rigels te botsen en te klotsen. Wetter en lân sille trouwe, de minsken ferdwine, in ramp en in nij begjin tagelyk.

as it jonkje / neaken yn it skaad / gjin kuolte fine kin / hy langet nei de kjeld / fan in winterske see (s. 104)

Yn de bondel steane in pear kapstokken dêr’t men de gedichten oan hingje kin. Dongeradiel is dêr ien fan, de wikselwurking see en lân in oare. It meitsjen fan in liet komt meardere kearen werom, krekt as de hazze; sa kin ek de wikselwurking tusken kultuer en natoer in kapstôk wêze. En as der sprake is fan in relaasje, dan is der sprake fan in missen. De heit wurdt ferlitten, of de mem is der net mear, of it bern komt net, komt wol, past net. Yn it skift Swannedrifter smyt men de jas yn feite gewoan yn in hoekje fan de keamer. In tikflater kin in fers opsmite en de dichter wurdt no letterlik út syn fel strûpt troch in strjitrôver, tsjin de muorre fan Sake Sakelik.

Wat moat men as lêzer mei al dy kapstokken? Wat dat oanbelanget is de titel grif de belangrykste ynstruksje fan dizze hantlieding/bondel. Mar wêrom is it ‘klean’ ynstee fan ‘jassen’? It titelgedicht dat op side 32 stiet, biedt wat dat oanbelanget ek gjin hapkleare klû. In heit rint mei in stjonkend ruft troch de gong. Mem en bern sjonge yn de kelder. De wrâld is leech. Heit leget in buks op in hazze. Der is net ien dy’t him heard. Mar hy praat dochs.

 

 

Tsead Bruinja, Hingje net alle klean op deselde kapstôk / Hang niet alle kleren aan dezelfde kapstok, 108 siden, Afûk, 2018. Priis €18,50.

 

Het bericht Prate yn de leechte fan in nije wrâld verscheen eerst op de Moanne.

Minimal Masters in melklokaal

$
0
0

SJOERD VAN METEREN – 

[…] ‘Mijn werk is puur. Het is mooi op een sobere en eerlijke manier doorzichtig.’ […] – Harmen Abma (1996)

Het is een mooie tentoonstelling in een ruimte die bij uitstek geschikt is voor deze tentoonstelling: ‘Minimal Masters’, een selectie uit het oeuvre van Harmen Abma en Sies Bleeker. Als om dit alles nog eens te benadrukken, was het melklokaal in Heerenveen gevuld met het gezeefde licht van een winterzon, op deze laatste dag van een winter die bijna te laat kwam.

 

In zekere zin tragisch is, dat beide kunstenaars tegen de (tijds)grenzen van het modernisme aanliepen.

 

Er was een grote opkomst, vanuit een wijde omgeving, en Huub Mous hield een boeiende en persoonlijke inleiding. Hij heeft beide kunstenaars gekend, maar vroeg zich af wanneer hij hen ooit samen had gezien. Toch is het  juist de combinatie van het werk van beiden, die deze expositie zo sterk maakt. De werken zijn voorbeeldig opgehangen, niet te dicht bij elkaar als het niet hoefde, of juist wel, als het moest.

Van Harmen Abma hangen er vooral rasterwerken uit de ‘late’ periode (tweede helft jaren ‘90). Het systeem van het raster en zijn gebruik van wiskundige formules, past in de traditie van de ‘concrete’ kunst. Mous zag een overeenkomst met winterlandschappen in Friesland, waar je het gras op de grondvlakken nog door de sneeuw heen kunt zien schemeren. Dat is een goed beeld, want het werk is abstract en concreet tegelijk.

Datzelfde beeld: het doorschemeren van iets dat zich onder de oppervlakte van de verflaag bevindt, een ijle geometrische vorm of een kleurpatroon, zie je in het werk van Sies Bleeker. Bleeker kende ik van wandplastiek in het (inmiddels verdwenen) Tomadohuis tegenover het station in Dordrecht. Van hem hangt er vooral ‘vroeg’ werk (jaren ‘70).

In zekere zin tragisch is, dat beide kunstenaars tegen de (tijds)grenzen van het modernisme aanliepen. Het geometrisch abstracte, minimalistische werk is in Friesland tot diep in de jaren ’80 gemaakt, maar dat is sowieso al langer dan in andere delen van Nederland. Daarna kwamen mensen als Baselitz en kwam de ‘wildheid’ in de kunst.

Zelf hou ik veel meer van dit stille, evenwichtige werk. Ik ben blij met de hernieuwde belangstelling voor geometrische abstractie. Er hangt één werk van Sies Bleeker, waarvan ik dacht: Ad Dekkers, maar dan zonder snede. Dat is wat mij betreft een groot compliment.

Als u binnenkort tijd heeft, ga dan vooral kijken. De werken hangen er nog tot 8 april. Op zolder draait een videofilm van 28 minuten over Harmen Abma. Neem er even de tijd voor.

Albert Oost vertelde dat hij trots was, dat hij deze kunstenaars samen kon tonen. Dat mogen hij en Monique Vogelsang beslist zijn. Het is een tentoonstelling die eruit springt.

Het bericht Minimal Masters in melklokaal verscheen eerst op de Moanne.

Bisto al abonnee?

$
0
0

de Moanne biedt in breed en kreatyf poadium foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. de Moanne lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. de Moanne ferskynt op it web, op papier en organisearret ‘live’-moetingen.

In proefabonnemint foar twa nûmers hawwe jo al foar €10,-. In los eksimplaar fan de Moanne kostet €6,50. In jierabonnemint op de Moanne hawwe jo al foar €40,- (bûtenlân €50,-).

Abonneminten rinne lykop mei it kalinderjier en kinne opsein wurde foar 1 jannewaris. Nimme jo in jierabonnemint geandewei it jier, betelje jo nei rato.


Jou de Moanne kado!

Sykje jo in aardich presintsje? Tink dan ris oan in kado-proefabonnemint op de Moanne. Foar €10,- stjoere wy de twa earstfolgjende nûmers fan de Moanne nei de persoan oan wa’t jo dy kado jaan wolle. Jo krije dan wer in presintsje fan ús. Klik hjir foar de spesjale oanbieding.

Hawwe jo fragen oer in abonnemint op de Moanne, mail dan nei: abonnemint@demoanne.nl.

Het bericht Bisto al abonnee? verscheen eerst op de Moanne.

Earste Fryske roman fan Baukje Zijlstra

$
0
0

RYNK BOSMA – 

‘Froulju yn de literatuer’ stiet yn Schaaf City Theater yn Ljouwert op it program by de iepening fan de Boekewike 2018 op sneon 10 maart en ien fan de dielnimsters is Baukje Zijlstra. Mar, miskien noch wichtiger, op dy dei komt ek har earste Fryske roman De koma-korrektor út. In ferhaal oer har heit Tjeerd Zijlstra, dy’t as Indiëgonger ea nee sei tsjin in tsjinstbefel en om dy reden oardel jier fêstsitten hat. Mar der sitte mear ferhalen yn, sa’t ek in minskelibben mear is as ien ferhaal. “It is net ien ferhaal, der binne miskien wol 80 miljoen ferhalen te fertellen”, sa seit Zijlstra sels.

 

“Ik wol de krêft fan de fiksje brûke foar eigen frijheid. De kadootsjes dy’t je krije fan de werklikheid kombinearje mei de eigen ferbylding, ‘de wierheid lige’.”

 

It soe allegearre oars rinne op dy twasprong dêr’t Zijlstra yn 2009 foar stie. It doel wie in non-fiksjeferhaal te skriuwen oer de jierren fan heit Tjeerd yn Nederlânsk-Indië. Zijlstra folge doe in kursus dy’t benammen op de praktyk rjochte wie by skriuwers as Jan Brokken en Frank Westerman. Jan Brokken soe as skriuwer fjouwer jier letter namme meitsje mei it boek De vergelding, oer goed en fout yn oarlochstiid. Frank Westerman makke yn 1999 namme mei De graanrepubliek en yn 2016 skreau hy it boek Een woord een woord oer de Molukse treinkapers.

In befel wegerje yn Indië en dêrfoar straf krije fia de ‘Krijgsraad te velde’ en dat tema útwurkje mei as sintrale fraach: wat is dêr bard? Zijlstra koe it net mear oan har heit freegje, want dy wie yn 2004 ferstoarn. By libben hie Tjeerd Zijlstra wol moaie ferhalen oer Indië, mar wat der krekt bard wie by dat befel wegerjen, dêr hie hy it nea oer. “By it rûnfreegjen en it ynlêzen kaam ik der achter dat ik it echte ferhaal nea witte soe. Hoe mear ik wist, hoe mear ik de tried kwytrekke.”

Elke kear dat Zijlstra tocht fan ‘sa sil it wol west ha’, waard sy wer op de ferkearde foet setten. It ferline as it ‘vergruisde beeld’, om it yn de wurden fan histoarikus Jan Marius Romein te sizzen. In finster op it ferline fan tige moai dik glês, je kinne alles sjen. Geane je op syk nei dat ferline achter dat glês, dan is it of ien it glês op in betonflier falle litten hat, it spat útinoar en wat bliuwt is in ‘vergruisd beeld’.

Yn 2012 hie Zijlstra al in ferhaal yn it Nederlânsk skreaun dat oer itselde tema gie, in dochter dy’t yn it ferline fan har heit dûkt. It ferhaal Duet  krige in nominaasje foar Aan het Woord! Arnhem. De omskeakeling fan it Nederlânsk nei it Frysk hat Zijlstra in soad muoite koste. Dat gie ek op foar it ‘onvermogen’ it hiele ferhaal ‘consistent’ op te skriuwen. Mar in moaie útspraak fan Jan Brokken –  ‘Probeer zo goed mogelijk de waarheid te liegen’ – hat har dochs wol in eintsje oer de drompel holpen.

It wie rûn dizze tiid dat Hylke Speerstra dwaande wie mei it boek Op klompen troch de dessa.  “Speerstra kaam doe by my foar it ferhaal oer ús heit, nei oanlieding fan it ferhaal Mist, de Fryske ferzje fan Duet, mar ús mem, Tine Zijlstra, sei: ‘Al dy oare feteranen libje noch, en wy kinne net witte wat heit dêr krekt meimakke hat’.” Dy opmerking, mar ek mem har reaksje op Mist (‘It is krekt of heit wer wat tichterby kaam’) wie foar Zijlstra op dy twasprong – rjochts de lijn fan de skiednis folgje, links it as romanskriuwer sels yn te kleurjen – in reden om linksôf te slaan, om oars te skriuwen, mar ek om it definityf yn it Frysk te dwaan. “Ik bin doe oerstapt fan de doelstelling sa ticht mooglik by de wierheid te kommen nei it útgongspunt hoe it is foar de omjouwing, wat de ynfloed west hat yn de famylje.”

It boek giet oer ‘alter ego’ Betty Vonk dy’t  besiket de stientsjes fan it klinkerpaad fan it ferline fan har heit yn elkoar te passen. Dy leit yn koma en fertizet him yn hallusinaasjes oer Indië. De wegering fan de heit wie in kar, de dochter wurket as korrektor by in krante en moat eins troch reorganisaasje ek in kar meitsje oer har eigen libben. De betsjutting fan de nuveraardige titel De koma-korrektor stiet foar yn it boek en is wer in ferhaal op himsels dat prachtich past by de ynhâld fan it boek. “Ik kaam der by tafal achter dat der soks as in koma-korrektor bestiet. Koma betsjut neist in foarm fan bewusteleazens ek  ‘nevelmassa’. As je troch in teleskoop nei de stjerren sjogge, dan kin it byld fertekene wurde, sis mar faach wurde. Mei in koma-korrektor, in soarte fan lins, kin dat korrizjearre wurde.”

“Ik wol de krêft fan de fiksje brûke foar eigen frijheid. De kadootsjes dy’t je krije fan de werklikheid kombinearje mei de eigen ferbylding, ‘de wierheid lige’.” Sa’n ‘kadootsje’ is bygelyks de ‘tafallichheid’ dat har heit tsjinne yn de 7 Desimber Difyzje en dat hy op 7 desimber 2004 ferstoar.

Ek al is it in romandebút foar Zijlstra, sy is bepaald net in ‘onbeschreven blad’ yn Fryslân. Yn 2013, 2015 en 2016 krige Zijlstra al de Rely Jorritsmapriis foar ferhalen, wylst sy yn 2013 de earste priis krige foar de oersetting nei it Nederlânsk fan it gedicht De gongen fan Eeltsje Hettinga. Wa’t mear fan Baukje Zijlstra witte wol kin sjen op www.baukjezijlstra.nl. Op 15 maart fan 19.30-21.30 oere is Zijlstra, tegearre mei Jetske Bilker en Hein Jaap Hilarides, noch te sjen en te hearren op in literêre jûn yn de biblioteek fan Makkum.

Het bericht Earste Fryske roman fan Baukje Zijlstra verscheen eerst op de Moanne.

Lekker boeken voelen in Groningen

$
0
0

DIRK VAN GINKEL – 

Ze zijn er nog. Uitgevers met liefde voor het boek als fysiek object. En ontwerpers en illustratoren die al hun creativiteit aanwenden om die boeken zo goed, zo mooi en zo verrassend mogelijk te maken. Het noorden kent gelukkig zulke uitgevers en ontwerpers. Het zijn er bovendien meer dan je denkt. Stichting Print toont in Pictura in Groningen een mooie dwarsdoorsnede van de boeken die ze met elkaar maken.

 

Gewoon aan tafel gaan zitten en het boek van je keuze met al je zintuigen ervaren. Dat kan hier.

 

Kunstlievend Genootschap Pictura is gehuisvest in een prachtig historisch pand pal achter de Martinitoren. Maar liefst vijf exposities zijn er nu te zien. Een ervan is ‘Bijzondere noordelijke boeken’ van Stichting Print. In de Herenkamer van het Genootschap staan drie panelen tegen de wand waarop een verzameling boeken is te zien van zo’n 25 noordelijke ontwerpers. Het leuke is dat je als bezoeker die boeken mag pakken, bekijken, bevoelen en zelfs lezen als je wilt. Gewoon aan tafel gaan zitten en het boek van je keuze met al je zintuigen ervaren. Dat kan hier.

 

Alles is ontworpen
Stichting Print mocht als gastcurator van Pictura de tentoonstelling bedenken en inrichten. Paulina de Nijs, die de stichting oprichtte, zegt: “Vrijwel niemand in Nederland realiseert zich dat een magazine, een boek, een verpakking, een affiche of een letter bedacht en vormgegeven is. De creatieve kracht die gemoeid is met het maken van deze uitingen wordt door maar weinig mensen onderkend. Ik vind het belangrijk dat Nederlanders zich hiervan bewust worden, dat ze met andere ogen om zich heen gaan kijken en dat ze ook een beetje weten door wie dat allemaal gemaakt wordt. Stichting Print vraagt daar op verschillende manieren aandacht voor. We willen hier nu even laten zien dat er in het noorden fantastische boeken gemaakt worden.”

 

Veel variatie
De Nijs deed voor de Pictura-expositie een oproep op social media aan ontwerpers en illustratoren uit het noorden om hun bijzondere boeken in te zenden. Zij die zich ver houden van Facebook, Twitter en Instagram werden benaderd via mail of telefoon. In Pictura is nu een veelzijdige verzameling boeken te zien gemaakt door oude rotten en jonge honden en alles er tussenin. Net zo rijk aan variatie is het onderwerp: kunstboeken, kinderboeken, kookboeken, romans… Verschillende talen tref je ook aan: Nederlands, Fries, Japans en Gronings in verschillende dialecten. En je vindt er boeken van gerenommeerde uitgevers als Steven Sterk en van kleinere partijen als Loopvis, Uitgeverij Louise en Regaad.

Bij alle variëteit is er een gemeenschappelijk kenmerk: aan alle boeken is met bijna alle zintuigen veel te beleven. Als lezer voel je je even bevoorrecht, omdat er aan de ‘maakzijde’ nog mensen zijn met zoveel boekenliefde.

 

Bijzonder verhaal
Ontwerper Peter Boersma is lid van de tentoonstellingscommissie van Pictura. Ook is hij mede-oprichter van Utjouwerij Regaad, waarvan onder andere een Roald Dahl-uitgave te zien is.

“Regaad heb ik met een aantal vrienden opgericht met geen ander doel dan het maken van mooie boeken in het Fries. Dat kunnen ook vertalingen zijn. Ons uitgangspunt daarbij is dat we bestaande boeken helemaal opnieuw vormgeven en laten illustreren door een illustrator uit het noorden. Dat gaat niet altijd even makkelijk. Het was knap lastig om “De GRF” van Roald Dahl in het Fries te publiceren zonder de tekeningen van Quentin Blake. Maar de uitgeverij raakte op zeker moment overtuigd van de kwaliteit van illustrator Hilda Groenesteyn en toen kon het wel. In kleur bovendien. Dat was nog nooit vertoond met dit boek van Dahl. Ik denk dat over bijna elk boek in deze expositie wel zo’n bijzonder verhaal te vertellen valt.”

 

Uitgelicht
Boersma pakt een boek van ontwerper Gert Jan Slagter over de kunstenaar Leon Adriaans: “Geen heel bekende kunstenaar, maar toch zo’n royaal gemaakt en uitgegeven boek. Of kijk eens naar dit boek van Ruben Stellingwerf: ‘Fiets van Piet’. Dat heeft hij gemaakt voor zijn ouders die na 43 jaar stopten met hun fietsenwinkel. Hij heeft een heel alfabet gemaakt met een fietsketting als materiaal. Of dit aaibare en handgebonden boek, door Monique Vogelsang. En wat dacht je van dit project van Willem van Kolvoort? Die heeft voor poppodium Vera in Groningen in de loop der jaren honderden affiches gemaakt: prachtige aankondigingen van optredens. Voor niks. Hij bedacht zich op zeker moment dat het wel leuk zou zijn als de betreffende muzikanten iets voor hem terug zouden doen. Toen heeft hij verschillende bands gevraagd een nummer te maken bij een tekening van hem. Dat heeft elf liedjes bij elf verschillende tekeningen opgeleverd, een elpee en een genummerd en gesigneerd boek met de lyrics.”

Als Pictura nog een platenspeler zou hebben opgesteld om de elpee van het project van Van Kolvoort te draaien, zou het feest compleet geweest zijn.

 

 

De tentoonstelling ‘Bijzondere noordelijke boeken’ van Stichting Print is te zien tot 18 maart bij Kunstlievend Genootschap Pictura in Groningen.

Het bericht Lekker boeken voelen in Groningen verscheen eerst op de Moanne.


Ecodenken als kans

$
0
0

ELSKE SCHOTANUS – 

Verdeeld over het jaar, als onderdeel van het programma van LF2018, organiseert de Stichting TIJD – beheerder van de ecokathedraal in Mildam en de Le Roy tuin in Heerenveen – workshops waarin theorie en praktijk van het ecokathedrale denken van Louis G. Le Roy (1924 – 2012) worden behandeld. Het ochtendprogramma wordt verzorgd door kunsthistoricus Huub Mous, eerder werkzaam bij Keunstwurk en Oeds Westerhof, director legacy van Leeuwarden-Fryslân Culturele Hoofdstad van Europa. Het gesprek met hen vindt plaats in de Blokhuispoort.

 

Ik begrijp nog steeds niet waar het kwartje is gevallen, maar ineens was daar de oplossing en dat was het ‘ecokathedrale denken’. De ecokathedralen in Heerenveen en Mildam zijn daar voorbeelden van, maar het moest veel groter worden, overal in de wereld moest het geplant worden, dat denken.

 

Le Roy: van Europees niveau
De dolende ridder, zo noemde Le Roy Huub Mous. De twee raakten tijdens Simmer 2000 bevriend. Toen Mous enkele maanden ziek was, was het Le Roy die dagelijks informeerde hoe het met hem ging. Nadien spraken ze elke drie weken af. Le Roy vond, zo vernam Mous achteraf, het prettig iemand te kennen die hem tegensprak.

Als weinig anderen is hij op de hoogte van de achterliggende filosofie van Le Roy’s werk. “Door de persoon ben ik bij de theorie gekomen.” Gevraagd deze in een paar zinnen samen te vatten, schrikt hij zichtbaar. “In een paar zinnen …” Wie zijn blog op huubmous.nl volgt, zal een vermoeden hebben waarom dit zo is.

“De tijd teruggeven aan de mens en de natuur”, zo begint hij, “dat wilde Le Roy. Dat denken is ergens in de jaren zestig ontstaan toen hij in zijn omgeving, de stedelijke omgeving zoals hij dat noemde, monoculturen zag ontstaan waar de complexiteit en de processen in de tijd, die eigen zijn aan de natuur, niet meer gerespecteerd werden. Ja, wat was hij? Tekenleraar? Bioloog? Hij was dit, hij was dat … Hoe dan ook, met die gedachte begon hij dat alles bij elkaar te voegen in een visioen. Ik begrijp nog steeds niet waar het kwartje is gevallen, maar ineens was daar de oplossing en dat was het ‘ecokathedrale denken’. De ecokathedralen in Heerenveen en Mildam zijn daar voorbeelden van, maar het moest veel groter worden, overal in de wereld moest het geplant worden, dat denken.”

“Ik heb mij weleens afgevraagd: wie in Friesland, na de oorlog, is van Europees niveau? Dan moet je heel lang nadenken. Dan is Le Roy een eenling. Is hij een Fries? Vanaf 1947 is hij hier in elk geval bezig geweest. In heel Europa is hij erkend, hij heeft projecten gedaan in België, West-Duitsland, Zwitserland, Italië. Ook in Amerika is zijn gedachtengoed bestudeerd.”

Mous laat een boekje zien. “Dit verscheen in ter gelegenheid van een Simmer 2000-project. Zo heb ik Le Roy leren kennen. Er staan Duitse en Engelse teksten in, boeken als Natuur inschakelen, natuur uitschakelen (1973) zijn vertaald. Hij is in zijn denken wereldwijd erkend als een pionier. Als je Friesland op de kaart wilt zetten, dan verdient dat denken veel meer aandacht.”

 

De plattelandsvertaling van Le Roy’s denken
Ter plekke realiseert Oeds Westerhof zich dat het goed zou zijn om de workshops niet alleen in het Nederlands te verzorgen, maar ook een internationale groep samen te stellen. Sinds 2012 is hij verbonden aan Leeuwarden-Fryslân 2018. Als director legacy, een functie die eind 2018 afloopt, richt hij zich met name op de duurzame versterking van Leeuwarden en Fryslân op sociaal, economisch, cultureel en ecologisch gebied.

“We gaan de workshops nog voorbereiden,” vertelt hij, “maar het ligt voor de hand, en dat is ook de vraag van Peter Wouda geweest, dat mensen die de workshops ervaren het werk van Le Roy beter leren kennen. Dat zal meer van Huub dan van mij komen, want Huub zit er dieper in. Vervolgens gaan we kijken: wat van Le Roy’s visie vinden we terug in wat wij in Leeuwarden-Fryslân aan het doen zijn. Huub heeft wel eens gezegd: het zou passend geweest zijn als hét thema van culturele hoofdstad zijn gedachtengoed was. Ikzelf vind het interessant om na te gaan: kunnen we het terugvinden als je naar ons programma kijkt? Wat zijn elementen waarin je minimaal zijn gedachtengoed bevestigd ziet? Die gaan we heel expliciet benoemen.”

“Culturele hoofdstad is geen ‘Le Roy-revisited’, dat is het helemaal níét. Wel zitten er elementen in onze aanpak en onze projecten die er op een bepaalde manier aan verwant zijn. Toen wij de titel wonnen, werd er een juryrapport gepresenteerd waarin onze holistische aanpak werd geprezen. Een programma van onderop laten groeien, zeg maar. Als je daarop op doorredeneert, dan zou je dat in zijn gedachtengoed kunnen plaatsen. Als je kijkt hoe Theunis Piersma en Sytse Pruiksma in Kening fan ’e Greide een oproep doen voor natuurinclusieve landbouw, dan is dat feitelijk de plattelandsvertaling van de strijd die Le Roy voerde als het ging om stedenbouw. Le Roy noemde zelfs een percentage: 1% van de stedelijke ruimte moet je zo inrichten dat mensen, dieren en planten er hun eigen weg kunnen vinden. Bij het burgerinitiatief Kening fan ’e Greide (kingofthemeadows.eu) zie je dat terug. Het modernisme heeft op het platteland misschien nog wel harder toegeslagen dan in de stad en dat is wat zij proberen een halt toe te roepen. Daar zie ik overeenkomst. Hun claim is geen 1%, geen 10%, maar veel groter, want 10% aan natuurgebieden hebben we al in ons arsenaal. Het is echter veel te weinig om de biodiversiteit op gang te houden. Daar zie ik de verwantschappen tussen Le Roy en Kening fan ’e Greide. Op zoek gaan naar díé verwantschap, dat is de spanning die wij in de workshops moeten zien te vinden.”

 

Een chauvinistisch bewaren van het Friese
Is het dan niet zo, dat wanneer je het over ecologie hebt, er vooral afbraak plaatsvindt?
Mous neemt het stokje over, terwijl Westerhof nu en dan bevestigend reageert. “Ik ben nog eens nagegaan hoe de gedachtenvorming over de culturele hoofdstad ontstaan is. Ik herinner mij nog heel goed, 21 september 2009 was er de eerste openbare discussiebijeenkomst in het Natuurmuseum. Daar kwamen meteen al allerlei ecologische gedachten naar boven. Je had Station Fryslân en ook in de bidbookgroep zaten hele ecologische gedachten, maarrr… sterk gekoppeld aan teloorgang. Aan afbraak. Dat zie je in het verhaal van Sytze Pruiksma en Theunis Piersma (beiden betrokken bij Kening fan ’e Greide). En ook in het boek van Bert Looper, Hier ligt de zee, Essays over taal, kunst, landschap en Friese identiteit, dat net verscheen, duiken dit soort gedachten op. Landschapspijn, ook zo’n begrip gerelateerd aan teloorgang. Taalpijn – teloorgang – Frieslandpijn – teloorgang. Ecologie vermengt zich dan al vrij snel met een chauvinistisch bewaren van het Friese. Dat koppelen aan het eigene is beslist niet eigen aan het denken van Le Roy. Hij is veel meer een kind van de jaren zestig en dat is naar de wereld toe. Niet tragisch, maar activistisch, opbouwend naar de toekomst toe. Die afslag naar de toekomst heeft culturele hoofdstad van het begin af aan grote moeite mee gehad. Ik weet, Oeds, dat jij je in je verklaringen altijd verre van dat chauvinistisch bewaren van het eigene gehouden hebt, maar het sluipt er toch in. Zelfs in het thema: Iepen Mienskip. De basis van het ecologisch denken van Le Roy is er wel enigszins en het is ook terecht dat je dat noemt. Maar in de kern – in het DNA van de culturele hoofdstad zoals ze dat zo mooi noemen – zit Le Roy beslist níét.”

 

Zoektocht naar nieuwe wegen
Geen wonder, want, zo gaat Westerhof voorzichtig formulerend verder: “Ik denk dat heel veel mensen het werk van Le Roy echt niet kennen. Maar ik deel je mening niet helemaal als het gaat om de pessimistische kant van KH2018-projecten. Die zit er wel in, maar ik zie óók de andere kant. Als je kijkt naar de processen die in Kening fan ’e Greide plaatsvinden, dan zitten er absoluut een aantal in die sterk met die sombere kant, die verlieskant, te maken hebben. Toch is er óók een hele duidelijke component van juist nieuwe wegen vinden. Je ziet dat boeren als Catharinus Wierda het anders willen doen, niet omdat zij wat er ontstaan is willen ontkennen, maar omdat een andere manier van werken toekomstbestendiger is. Datzelfde optimisme zie je ook bij iemand als Bouwe de Boer die zich inzet voor fossielvrij rijden. (fossylfrijfryslan.frl) Dat is toekomstgericht, dus niet terug naar paard en wagen, maar we gaan wél een weg vinden. Dus,” zo concludeert Westerhof, “ik heb een genuanceerd beeld daarin.”

Zitten de mensen rondom Kening fan ’e Greide en andere KH-projecten niet in een bubble, terwijl er buiten dat wereldje iets heel anders gebeurt, met bijvoorbeeld de fabrieken die meer en meer melk nodig hebben voor de Chinese markt?
“Het is een begin”, protesteert Westerhof. “Die mensen van Kening fan ’e Greide zijn nog maar vijf jaar bezig. Dat zij de strijd daarmee gewonnen hebben, is absoluut niet zo. Maar veranderingen beginnen altijd ergens. Bij het Van Hall Instituut worden boeren nu opgeleid in natuurinclusieve landbouw. Ook als je ziet dat zowel in het collegeprogramma van Gedeputeerde Staten als in die van B&W van Leeuwarden en Súdwest-Fryslân ruimte gemaakt wordt voor natuurinclusieve landbouw, dan begint het effect te sorteren. Zijn we daarmee al klaar? Nee, dat vergt een hele lange adem en zijn we in staat die lange adem te hebben? Dat weet ik niet. Dus ja, er is een bubble, maar het is ook de basis voor verandering. Dat niet iedereen daarin meegaat, daar ben ik van overtuigd, maar zoals het nu gaat, kan het ook niet verder.”

 

Dingen versus processen
Mous zou liever van een frame spreken dan van een bubble. “Het grote verschil tussen het frame van de culturele hoofdstad en het Le Roy-denken is het verschil tussen Richard Florida en Louis Le Roy. Het frame van de culturele hoofdstad is cultuur in relatie tot economie, die twee bij elkaar brengen en zo een transitieproces creëren. Waarom wij hier zitten, in dit gebouw, dat is puur het gevolg van het denken van Richard Florida. Door de creatieve industrie, door culturele injecties worden processen op gang gebracht die uiteindelijk de economische groei moeten bevorderen.”

“Le Roy daarentegen was heel veel, maar hij was geen econoom. Zijn denken is op de natuur gebaseerd en in die zin wel economisch, op een lager niveau economisch, op celniveau bij wijze van spreken. Er zijn wél paralellen tussen Florida en Le Roy. Je kunt hun uitspraken soms bijna identiek naast elkaar leggen, maar het gaat Le Roy er niet om de economie te bevorderen, het gaat hem erom de mens meer in te schakelen. Wat hij wilde, is de vrije energie van mensen die ergens bij elkaar wonen inschakelen in processen. Als je dat procesdenken had vertaald naar de culturele hoofdstad, dan hadden programmaonderdelen er heel anders uitgezien. In het denken van Le Roy zijn het monoculturen, dode objecten ingevoegd in een dode monocultuur. Neem de elf fonteinen. Le Roy vond veel beeldende kunst verwerpelijk omdat het concrete dingen zijn. Hij dacht permanent in processen en in tijd. Hij zou hier nooit fonteinen hebben neergezet, hij zou er processen van hebben gemaakt. Het is natuurlijk een heel gemakkelijk voorbeeld om tegenaan te boksen… Kening fan ’e Greide is een goed voorbeeld van een proces, maar er zitten ook heel veel ‘dingen’ in het programma van LF2018. Proces of ding: dat is een fundamenteel verschil.”

 

Complexe systemen
Westerhof acht het willen inpassen van het fundamentele denken van Le Roy op LF2018 per definitie kansloos. “Al was het alleen maar omdat culturele hoofdstad een begin- en een eindpunt heeft die gedicteerd zijn. Dat alleen al past niet in Le Roy’s denken. Er zijn inderdaad tal van onderdelen die duidelijk plaats- en tijdgebonden zijn. Maar er zijn er ook die wel degelijk die proceskant hebben en dus een langere adem nodig hebben. Kening fan ’e Greide is een voorbeeld, maar ik denk dat De Reis ook dat soort dingen doet. Beginnen te zingen met bewoners in een dorp en een asielzoekerscentrum, dat is heel erg een proces. Of Look at me, waarin kinderen op zoek gaan naar hun eigen omgeving, die filmen en daar weer van leren over de context waarin zij leven. Daarmee houdt de vergelijking ook weer op, want dan zit je in het veld van de community art. Le Roy had ook de ambitie om kunst te maken.”

Hier begint Mous enigszins te steigeren, want al kon Le Roy goed tekenen en schilderen, kunst was niet ‘zijn ding’. “Hij had een enorme blinde vlek. Alle abstractie was verwerpelijk. Mondriaan was zijn absolute tegenpool, de man die alles vereenvoudigd had tot principes, dictatoriaal, terwijl hijzelf, de Billy Graham van het onkruid, natuurlijk ook hele dictatoriale trekken had. Hij had gevoel voor rechte lijnen, maar hij mocht van zichzelf geen doel hebben. Wonderlijk, want hoe kun je als mens geen doel hebben? Anders dan Gaudi, die tekeningen maakte voor de bouw van de kathedraal in Barcelona, bouwde hij al doende.”

“Er is een paradox. De tijd moet zijn vrije loop hebben, vond hij, maar tegelijk was hij een determinist. Hij dacht dat de natuur aan wetten onderhevig is. Dat geldt, volgens hem, ook voor de geschiedenis en de kunst, maar ik heb altijd gezegd: daar volg ik jou niet in.”

Westerhof: “Jij vraagt je af: hoe kun je als mens geen doel hebben? Ik heb redelijk veel mensen gesproken over hun loopbaanontwikkeling en dan zie je dat de meeste mensen zich ontwikkelen op basis van toevalligheden. Ook bij de aanpak van zoiets als de culturele hoofdstad zie je dat. Het is geen planmatig proces, het ontwikkelt zich zoals het zich ontwikkelt. En in die zin klopt Le Roy’s observatie wel: als je vertrouwt op de energie die er is, ontstaan dingen vanzelf. Ook voor de culturele hoofdstad is er geen superdraaiboek waarin alle details ingevuld zijn. Een wiskundige zei eens: elk complex systeem is zo complex dat je het nooit in een formule kunt vangen. Elke interventie is een deelinterventie waarvan je de uitkomst niet kunt voorspellen. Dat is wat het deterministische denken ondergraaft. Het geldt voor het politieke systeem, het geldt voor de samenleving en het geldt voor de culturele hoofdstad.”

En bij dat laatste ziet Mous vervolgens weer een paradox: “De kern van de culturele hoofdstad was er nooit geweest als cultuurgedeputeerde Jannewietske de Vries niet had gezegd: dat is de punt aan de horizon. Het proces, zoals jij dat beschrijft, is een gevolg van het stellen van dat doel.” En dat proces was er een van vallen en opstaan. Voorbeelden vliegen over tafel: wat top-down werd opgelegd, wat van onderop kwam, hoe mensen kwamen en gingen, processen vastliepen, plannen veranderden of vervielen, rivaliteit tussen overheden, weerstand, want hoe kun je een armoederegio met dit soort gedoe opzadelen. Noem maar op. “Het zou mooi zijn om dit soort chaotische processen nog eens met de ogen van Le Roy te evalueren”, vindt Mous. “Complex-dynamische systemen zijn chaos.”

 

In 1967 kreeg Le Roy de opdracht om een kilometer lange strook in Heerenveen-Midden naar zijn ideeën vorm te geven. Vervolgens kocht hij grond in Mildam waar hij jaar in, jaar uit met restmateriaal van stratenmakers aan zijn Ecokathedraal werkte.

Komende generaties zetten zijn werk voort. Daarvoor richtte Le Roy, samen met zijn vrouw Inge, in 2001 de Stichting TIJD op. In 2018 organiseert de stichting negen workshops over het ecokathedrale denken.

In het ochtendprogramma behandelt Huub Mous de filosofie achter Le Roy’s werk. Oeds Westerhof zal spreken over de langetermijnkansen die Leeuwarden-Fryslân 2018 kan bieden. ’s Middags gaan de deelnemers onder leiding van Peter Wouda – vanaf het begin betrokken bij de Stichting TIJD – aan de slag in een ecokathedraal.

Voor informatie over de workshops, zie ecokathedraal.nl.

Zie ook stichtingtijd.nl.

Het bericht Ecodenken als kans verscheen eerst op de Moanne.

Ernst Bruinsma yn Op en út

$
0
0

Understeande boeken bespruts Ernst Bruinsma koartlyn yn Op en út, it kultuerprogramma fan Douwe Heeringa foar Omrop Fryslân:

  • Julian Barnes, ‘Het enige verhaal’. Vertaling Ronald Vlek, Atlas Contact. www.atlascontact.nl
  • Ferdinand de Jong, ‘De tredde perioade’. Utjouwerij Bornmeer. www.bornmeer.nl

 

 

 

 

 

Het bericht Ernst Bruinsma yn Op en út verscheen eerst op de Moanne.

De lêzende mins: In wek

$
0
0

KAREN BIES – 

“Net op it iis komme!”, warskôge ik myn soan, krekt as Eelke Lok altyd sei tsjin de jonge ferslachjouwers as se de doar út gongen (ek by tweintich graden boppe nul). Mar ik miende it, want it wie net fertroud. Boppedat lies ik op dat momint in boek dat begjint mei in iisdrama. In jonge sakket troch it iis en ferdrinkt. De earste sin fan De avond is ongemak fertelt eins al in hiel soad: “Ik was tien jaar en deed mijn jas niet meer uit.” Oan it wurd is Jas, de jongere sus dy’t nei it ûnheil fan de ferstoarne broer alles by har hâlde wol. De bûsen yn har jas wurde swier fan al it guod dat se sammelet. Se kin sels net mear poepe: “Niets wat ik niet kwijt wilde, hoefde ik vanaf nu nog te verliezen.”

 

Rijneveld skriuwt hiel byldzjend. Krekt as yn har dichtbondel Kalfsvlies tilt it yn De avond is ongemak op fan de metafoaren.

 

Jas hat in allemachtichst ferlet fan leafde en ien dy’t mei har praat. Mar heit is ûnberikber, want it iene momint razend en it oare ûnferskillich. Mem hâldt op mei iten, past net op harsels en ek net op de bern. Jas fielt wol dat it mis rint mei de famylje, dat it oars heart, mar hoe, dêr wit se har gjin ried mei. “Ik volg hen de hele dag zodat ze niet zomaar dood kunnen gaan en verdwijnen.” Se bliuwt wach en docht it ljochtje op har keamer ek pas út, as se der wis fan is dat heit en mem sliepe.

Skriuwster fan dit boek is Marieke Lucas Rijneveld. Se is 26 jier, komt út in streng grifformearde famylje en groeide op op in buorkerij. Yn in ynterview mei de Volkskrant fertelt se oer de autobiografyske eftergrûnen fan de roman. Se wie noch mar lyts, doe’t har eigen broer ferûngelokke en oer har âlders seit se: “Soms had ik liever gehad dat ze de steun niet bij God hadden gezocht maar bij mensen. Als je alles bij God neerlegt, heeft praten weinig zin, dus dat deden we thuis ook niet.”

De ferbining mei it wurk fan Jan Wolkers, dy’t ek op jonge leeftyd in broer ferlern hat, is fansels gau lein. Sa begjint it boek ek mei in gedicht fan him:

 

Er staat geschreven, ‘ik maak alle dingen nieuw!’

Maar de akkoorden zijn een waslijn van verdriet,

Messcherpe vlagen knakken het geloof

Van hem die weg wil vluchten uit dit wreed begin.

De ijzelregen geselt bloei tot glazig moes,

Een hondsvot schudt zijn pels kurkdroog in het geweld.

 

Rijneveld wol like ‘onverbiddelijk’ skriuwe as Wolkers, seit se: “Hij schreef wat hij wilde schrijven, over seks, het geloof, smerigheid, over alles.” En der is noch in oerienkomst: Rijneveld skriuwt hiel byldzjend. Krekt as yn har dichtbondel Kalfsvlies tilt it yn De avond is ongemak op fan de metafoaren. Hjir samar in pear:

‘Haar ogen liggen de laatste tijd ook dieper, zoals mijn oude, lekke voetbal steeds verder wegzinkt in de mestput.’

‘Hoe mijn vader met de hand de nek van mijn konijn zou omdraaien, zoals de dop van een fles stikstof met een kinderslot: er was maar één goede manier om het te doen.’

Hoe moai en raak ek, in fergeliking yn sawat elke alinea begjint op te fallen. Mar is dat slim? Uteinlik net want De avond is ongemak fertelt in ferhaal dat my oangrypt, kâld makket en tagelyk fol begrutsjen. Ferskriklike gebeurtenissen field troch in famke, sjoen troch de eagen fan in bern, mei dy bylden dy’t net oars binne as ‘wier’. Do leaust har, har skriuwen is gjin trúkje, mar in wize fan beswarren. It binne wurden, de skriuwster eigen. Yn har byldspraak fergeliket se libbene saken geregeld mei deade dingen, en hoe fierder ast komst yn it boek, hoe mear betsjutting as dat krijt.

It fertriet fan de âlders en de bern leit as in iisflakte oer de famylje. Hieltyd besiket Jas dy te brekken, bliuwt se sykjen nei in wek. En ek al fielde ik de kjeld fan klomphichte ôf stiloan fierder nei boppe kommen, wist ik dat dit net goed komme koe, dochs hold ik hoop oant de lêste side fan it boek. Dêr dielt Rijneveld de lêste klap út.

Het bericht De lêzende mins: In wek verscheen eerst op de Moanne.

Under MeM har rokken stean talen sintraal

$
0
0

ELSKE SCHOTANUS

Wa’t koartby yn de Prinsetún yn Ljouwert wie, sil opmurken ha dat dêr oan in houten bousel wurke wurdt: it Talepaviljoen MeM. Mirjam Vellinga, projektmeiwurker by de Afûk, giet oer de programmearring.

 

Net allinne yn it Frysk wurdt in relaasje lein tusken de mem en de taal, sawat alle talen ha dêr in ekwifalint foar. Net frjemd dus dat de foarm fan it gebou referearret oan froulju en dat it ûnder har rokken wêze sil dat alderhande talen en dialekten omtinken krije sille.

 

De namme MeM referearret oan de mem dy’t sa’n wichtige rol spilet yn it oerbringen fan har taal op de folgjende generaasje, dat dêr it wurd ‘memmetaal’ weikomt. Net allinne yn it Frysk wurdt in relaasje lein tusken de mem en de taal, sawat alle talen ha dêr in ekwifalint foar. Yn it Ingelsk bygelyks hat men it oer mother tongue of maternal language. Net frjemd dus dat de foarm fan it gebou referearret oan froulju en dat it ûnder har rokken wêze sil dat alderhande talen en dialekten omtinken krije sille, te begjinnen mei it Biltsk dat in wike lang sintraal stean sil.

“It idee is”, fertelt Mirjam Vellinga, “dat wy partners útnûgje om yn oerlis mei ús mei in programma-oanbod te kommen. Dat kinne muzikanten wêze, sjongers, dichters… It iennige wat fêstleit is, dat der alle sneintemiddeis en alle tongersdeitejûns, wat te dwaan wêze sil. De Biltkers bygelyks binne sa entûsjast dat der hast alle dagen wol wat te dwaan is: dichters, skriuwers, in ferhaleferteller, de Bildtse Post organisearret in iepen redaksje, der is Biltske les, Hendrik Elings sil yn it paviljoen skilderje, der is in bondelpresintaasje en in praatprogramma. En dan ha ik net iens alles neamd. Oan de ein fan de wike wurdt it stokje oerdroegen oan in folgjende taal, yn dit gefal it Achterhoeks. Op sa’n wikseldei fersoargje de geande en de kommende taalmienskip tegearre in programma.”

Neist dialekten, sa’t dy yn Nederlân sprutsen wurde, komme tal fan oare Europeeske (minderheids)talen oan bod, talen dêr’tst miskien sels noait fan heard hast: it Manx, it Friulysk, it Asturysk. “It radioprogramma Op & Ut sil útstjoerd wurde fanút MeM wei, mar ek oare streektaalomroppen wurdt gelegenheid bean om fanút it paviljoen in útstjoering te fersoargjen.”

 

Kabouters
“We wolle net alles tichtspikerje. Wat wy graach wolle is dat partners sels neitinke oer hoe’t har taal en kultuer it bêste foar it fuotljocht brocht wurde kinne. Guon sjitte al gau yn de ‘diskemoadus’: in presintaasje yn de foarm fan folders en boekjes. Dat is de bedoeling nét. Wy freegje ús partners in artyst te stjoeren as har ‘ambassadeur’. Dy is hjir dan tsien dagen en stalt it programma gear. Der is ek altyd in Fryske artyst. Troch it jier hinne binne der sawiesa alderhande aktiviteiten yn ’e Prinsetún: de Prinsetúnkonserten en it strjitfestival bygelyks, dêr slute wy ús programmearring safolle mooglik op oan. Fyftjin sneonen binne der aktiviteiten foar húshâldingen mei bern. As, yn augustus, de reuzen van Royal de Luxe nei de stêd komme, is der it idee om foar harren wat mei kabouters te dwaan.”

“Der komt in ferskaat oan publyk, ferwachtsje ik: guon komme op it programma ôf, oaren waaie tafallich oan, bygelyks om’t se mei de boat by de Prinsetún oanlizze. Besikers wurdt frege om, as se deryn komme, har moaiste wurd ôf te jaan, sa har eigen taal ôf te lizzen en har iepen te stellen foar oare talen. It wurd komt op in plaatsje en dat wurdt op MeM har dak spikere.” Mirjam Vellinga lit in foarbyld sjen. “Yn it paviljoen is ek hoareka. Kinst der in drankje krije of in flaubyt. Dêrby wurdt it publyk betsjinne troch dôven dy’t in learwurktrajekt folgje en by ús wurkûnderfining opdogge. Hoe makkest dúdlik watst ite of drinke wolst oan immen dy’t dôf is? It ferget in oare manier fan mei elkoar omgean. In dôve studinte dy’t in oplieding Publisiteit en Kommunikaasje docht ferdjippet har, as stazjêre, yn de problemen dy’t ûntstean kinne soenen yn de kommunikaasje tusken publyk en hoarekameiwurkers en hoe dy te tekkeljen. En dat krijt dan wer omtinken yn de training fan de hoarekameiwurkers. Wy ha trouwens noch in stazjêre: in jonge Katelaan dy’t seis talen hiel goed en tal fan oare talen in bytsje behearsket. Hy helpt ús mei it ynsetten fan de sosjale media. Beide stazjêres leare ek Frysk.”

 

Fergees
Oan de ein fan it petear freget Mirjam Vellinga my wat ik fan it programma fan de Kulturele Haadstêd fyn. “Der is folle mear te dwaan as minsken witte. En kinst dyn jild dit jier wol kwyt.” “Alle aktiviteiten yn it Talepaviljoen MeM binne fergees tagonklik”, lit Mirjam Vellinga witte.

 

Op freed 30 maart is it sa fier, in nij part fan Lân fan taal wurdt offisjeel iepene yn de Prinsetún fan Ljouwert. Elkenien kin aanst genietsje fan de Taletún mei de twa nije paviljoens MeM – Livingroom of Languages fan de Afûk en paviljoen ‘Liwwadders’ fan Historisch Centrum Leeuwarden mei partner DNALWD2018. Op 1 april start it offisjele programma yn it Talepaviljoen MeM, in wike lang stiet it Biltsk sintraal. Sjoch hjir foar it programma fan ‘de Bildtse week‘.

Mear oer it talepaviljoen: www.afuk.frl/languagepavilionmem, de aginda: www.afuk.frl/agenda, de Taletún: www.afuk.frl/languagegarden en mear oer Lân fan Taal fia: www.lanfantaal.frl.

Het bericht Under MeM har rokken stean talen sintraal verscheen eerst op de Moanne.

Kâlde kuier yn fuotstappen Tsjêbbe Hettinga

$
0
0

RYNK BOSMA

Burchwert ‘Gisele troch de glêzen swipen fan ‘e westewyn’, sa dichtet Tsjêbbe Hettinga healweis de jûn, wylst de minsken yn syn fuotstappen troch it doarp Burchwert kuierje. Allinne kaam dy wyn dizze kear op sneon 17 maart fan it easten en de gefoelstemperatuer, om mar ris in nijmoadrich wurd te brûken, kaam ticht yn de buert fan de min sechtjin graden.

 

En wat in klankrike teksten, foardroegen op dy typise wize fan Hettinga, it fielt as salve op in pear winterskonken. Want dêr giet it benammen om, fiele, hearre en úteinlik in bytsje sjen, sa’t Hettinga dat ek syn hiele libben hân hat, want syn eagen lieten him al betiid yn ‘e steek.

 

In kuier dy’t ûnder de namme Sjen yn it tsjuster as ‘audityf & sensityf teater ynspirearre op it gedicht Lytse jonge fan Tsjêbbe Hettinga’ omskreaun wurdt. Hettinga nimt mei Lytse jonge de minsken mei nei de jierren fyftich en sechtich, doe’t hy op in buorkerij by Burchwert opgroeide. De gedichten dêr’t it om giet, steane op it programmabledsje en dat is net oerstallich.

 

In goede tarieding soe wêze foar de besikers de gedichten fan Hettinga al efkes yn doarpshûs Doniahûs troch te nimmen, om sa taret te wêzen op de troch Hettinga foardroegen gedichten. Want ûnderweis moatte je al hiel ‘talich’ wêze om alles boppe de hurde wyn folgje te kinnen. Komt noch by dat Hettinga it syn harkers net maklik makket. Dit alles docht trouwens neat ôf oan de kuiertocht dêr’t ‘beleving’ wichtiger is, as it op de foet folgjen fan de teksten fan Hettinga.

 

En wat in klankrike teksten, foardroegen op dy typise wize fan Hettinga, it fielt as salve op in pear winterskonken. Want dêr giet it benammen om, fiele, hearre en úteinlik in bytsje sjen, sa’t Hettinga dat ek syn hiele libben hân hat, want syn eagen lieten him al betiid yn ‘e steek.

 

Earst nei it tsjerkje út de twadde helte fan de alfde iuw dêr’t Tseard Bruinja, Pieteke de Boer, Sytse Jansma, Basile Maneka en Marije Roorda foar foardrachten en muzyk soargen. Dêrnei yn groepkes lâns de smelle, blauferljochte paden troch Burchwert. Elke gekleurde groep mei in eigen gids mei sa’n karakteristike ‘Helmut Schmidt’ pet op dy’t ek it skaaimerk wie fan Hettinga. Underweis boartlike, teatrale stikjes dy’t hjoed en juster foar even mei elkoar ferbûnen.

 

De grûntoan waard fansels foarme troch Hettinga yn in tocht fan neare nacht en hurde wyn. De kuierende mins dy’t net op de eagen fertrouwe kin, mar stapke foar stapke efter de foargonger oanrint, efkes om in blau ferljochte tafel sitte om tsjûge te wêzen fan ‘De striid, Bauke syn dampende poeiermolke en Potkachel troch it iis sakke’, twa fjochtsjende mannen dy’t elkoar de winst fan de hurdriderswedstriid net gunden.

 

It wie teäter mei pinnestreken, mei in flewielen penseel  krekt in pear dingen oanstipje sûnder de grutte libbensfragen oan te reitsjen en dan wer trochreizgje op de sa klankrike  wurden fan Hettinga syn poëzij. Mei oan de ein it ûnferjitlike slotakkoard mei muzyk fan CMV Excelsior en op de eftergrûn de ferljochte buorkerij dêr’t Hettinga opgroeide. En dan lústeret de dichter yn it selskip fan in wite ingel nei syn eigen, wol hiele moaie wurden: ‘Mar it paradys fan ferwûndering/ Hold gjin ferbliuw ûnder it snietek fan ‘e tiid,/ Ek al preuvele in stim yn syn timpel wanhopich:/ Jonge, lytse jonge,/Rop my,/ Rop my werom, werom’.

 

Dat soe eins de ein wêze moatte fan de kuier, gelokkich yn ‘e lijte fan in pear beammen dat as Burchwerter Bosk troch it libben giet. Op de tocht werom stienen noch foto’s fan Peter Hein, Martina Ketelaar en Ant van der Burg. It omtinken dêr foar wie lyts, de minsken wienen troch de kjeld hast like hastich as de soldaten fan Napoleon, doe’t dy yn 1812 flechten foar de kjeld fan de Russise winter op wei nei hûs. Yn dit gefal doarpshûs Doniahûs. Miskien is it in idee dy foto’s mei kâld waar dêr op te hingjen want de keunstners fertsjinje fansels mear omtinken.

 

Wat waar oanbelanget jildt dat ek foar Sjen yn it tsjuster, de kuier en it doarp Burchwert fertsjinnet better waar. Miskien dat by de folgjende foarstelling healweis april de wurden fan Hettinga:  ‘In hoedzjend sjongen fan ljurken, skriezen, ljippen, tjirken’ net te hearren binne troch de echte lûden fan de greidefûgels. De foarstelling en it doarp soe soks fertsjinje.

Het bericht Kâlde kuier yn fuotstappen Tsjêbbe Hettinga verscheen eerst op de Moanne.

Viewing all 1693 articles
Browse latest View live